De Breiðamerkurjökull is de op een na grootste gletsjer in zuidelijk Vatnajökull. Hij is beroemd vanwege de grote ijsbergen die van de gletsjer afbreken en in het grote gletsjermeer Jökulsárlón drijven.
De Breiðamerkurjökull bestaat uit vier samenstromende gletsjers, die van elkaar gescheiden zijn door drie opvallende middenmorenes. Twee ervan hebben zelfs een eigen naam, wat tamelijk uniek is. De middelste heet Mavabyggdarönd en de oostelijke heet Esjufjallarönd. Beide zijn vernoemd naar nunataks (bergen die uit het ijs steken) die 10 tot 25 km stroomopwaarts staan en de stenen voor de morenes leveren. De westelijke middenmorene heeft geen naam.
Van de vier gletsjertakken wordt alleen de meest westelijke (Heljargnipujökull genaamd) gevoed door de Öræfajökull. Hij begint op 1800 m hoogte aan de noordkant van die vergletsjerde berg en heeft een ijsval tussen 1300 en 800 m. Daarna stroomt hij ten noorden van de berg Breiðamerkurfjall langs, om na een zuidwaartse bocht in een meer te eindigen.
Het meer waarin de westelijke tak eindigt heet Breiðárlón. Het zuidelijkste puntje van dit meer verscheen in de jaren 1930 vanonder het ijs. Nu, bijna 100 jaar later, is het Breiðárlón 4 km lang en tot 2 km breed. Maar de terugtrekkende gletsjer deed niet alleen een meer tevoorschijn komen, hij liet er ook eentje verdwijnen. Aan z’n westkant damde de Heljargnipujökull namelijk een dal af waarin smeltwater bleef staan. Het dal met de toepasselijke naam Jökuldalur (Gletsjerdal) liep waarschijnlijk iedere zomer leeg, om daarna weer langzaam vol te lopen. Op basis van (lucht)foto’s gebeurde dat tot ver in de jaren 1990 en kwam er aan het begin van deze eeuw een einde aan dit proces, doordat de gletsjer niet meer voor het dal lag.
De andere drie gletsjertakken komen allemaal vanaf de Vatnajökull ijskap. Van west naar oost heten ze Mávabyggdajökull, Esjufjallajökull en Norðlingalægðarjökull. Die laatste is de grootste en heeft daardoor z’n bed veel dieper uitgesleten dan de andere, tot een trog die maar liefst 25 km lang is en tot 300 m beneden zeeniveau reikt. Het ijs is er maximaal 900 m dik (Björnsson, 1996). Samen met een deel van de Esjufjallajökull eindigt hij boven een lagune genaamd Jökulsárlón die een deel van de trog bezet. Enorme ijsbergen breken van de gletsjer af en drijven in het Jökulsárlón, waardoor dit een zeer populaire bestemming is onder toeristen.
Die trog waar tegenwoordig de ijsbergen in drijven is in eerste instantie gevormd in de IJstijd. Destijds ging IJsland schuil onder een enorme ijskap en sleet een veel grotere voorganger van de Breiðamerkurjökull een laagte uit die helemaal tot aan de rand van het continentaal plat reikte, 70 km zeewaarts. In de afgelopen 10.000 jaar is die laagte weer opgevuld geraakt met stenen, zand en klei. Dus toen de eerste Noorse kolonisten hier aankwamen rond het jaar 880, noemden ze het gebied Breiðamörk, wat ‘breed bos’ betekent. Eeuwenlang konden ze gedijen tussen de grazige weides en de bosjes. De Breiðamerkurjökull was toen 10-15 km korter dan tegenwoordig.
De vulkaanuitbarsting van de Öræfajökull in 1362 markeerde een keerpunt in de geschiedenis van het gebied. Een dikke laag van tefra-as bedekte de prairies, waardoor het leven op de Breiðamörk veel moeilijker werd. Bovendien viel de uitbarsting samen met het begin van een eeuwenlange periode van lagere temperaturen, waardoor de gletsjers gingen groeien. Terwijl de Breiðamerkurjökull naar voren schoof verwoestte hij boerderijen en hun landerijen en groef de trog weer uit. Rond 1700 waren de meeste boerderijen verlaten, waarna de gletsjer in de daaropvolgende 200 jaar nog eens 9 km groeide. Uiteindelijk had de Breiðamerkurjökull z’n bed weer honderden meters diep uitgesleten en reikte hij bijna tot in de zee (Björnsson, 2017:437).
Breiðamerkurjökull bereikte z’n maxima omvang in 1894. De lokale boeren waren bang dat de gletsjer helemaal tot in de zee zou reiken en daarmee hun route over de smalle strook land zou afsnijden. Maar dat gebeurde uiteindelijk (net) niet, al was het niettemin gevaarlijk om de gletsjer te passeren. Het oversteken van de middelste en grootste rivier, de Jökulsá, was moeilijk. Het was ‘’een hele beproeving voor gidsen om een ondiepe voorde in de rivier te vinden, terwijl ze bodems vol rotsblokken, sterke stromingen, drijvende ijsbergen, diepe geulen en drijfzanden moesten zien te vermijden’’. Als alternatief werd vee en soms ook mensen over de gletsjer zelf geleid, waar een route met houten palen was uitgezet. Pas in 1967 werd er een brug over de Jökulsá gebouwd (Björnsson, 2017:437).
Tijdens z’n groeifase spoot het smeltwater aan alle kanten uit de Breiðamerkurjökull en liepen er tientallen rivieren naar de zee. Het water zag bruin van het vele sediment dat de gletsjer opploegde van de bodem. Aan het einde van de 19e eeuw lag de gletsjer bovenop z’n eindmorene en stroomde het smeltwater van de hellingen. Vroeg in de 20e eeuw begon de gletsjer weer te krimpen en kwam er beetje bij beetje een meer tevoorschijn. Naarmate dit Jökulsárlón groter werd, stroomden steeds meer smeltwater via het meer naar de zee. Sinds 1992 volgt al het water deze route, wat ook betekent dat al het water door de korte (600 m) en kanaalachtige Jökulsá naar de zee stroomt. Het water daarin is tegenwoordig helder, want al het sediment bezinkt in het honderden meters diepe meer.
Sommige ijsbergen verlaten het meer via de Jökulsá. Eenmaal in de zee duwen de golven de ijsbergen het zwarte strand op, waar het doorschijnende ijs op diamanten lijkt. Hoewel de officiële naam Fellsfjara is, noemen reisorganisaties het strand ter promotie daarom Diamond Beach. De grootste ‘diamanten’ halen echter nooit het strand, want ze worden door onderwaterdrempels aan het begin van de Jökulsá tegengehouden. Op deze manier willen de autoriteiten voorkomen dat de ijsbergen het kanaal verder uitschrapen of de brug rammen. De meeste ijsbergen blijven daarom in het meer hangen.
De snelheid waarmee Breiðamerkurjökull zich uit de trog terugtrekt is recentelijk toegenomen. Dat komt doordat de gletsjer voorheen in ondieper water lag. Tot aan het begin van deze eeuw had de oostelijke gletsjer daarom een stroomsnelheid van 1 m per dag, maar rond 2008 versnelde hij naar 3,5 m per dag. De oorzaak daarvan is dat de voorkant van de gletsjer in dieper water kwam te liggen, zodat de bodemfrictie afnam. In een snellere ijsstroom ontstaan meer crevassen, waardoor de gletsjer ook sneller breekt en dus meer ijsbergen verliest (Baurley et al., 2020). De stroomsnelheid van de kalvende rand kan zelfs oplopen tot 5 m per dag, waarmee de Breiðamerkurjökull de snelste gletsjer van IJsland is. In de winter breekt het ijs minder en groeit een beetje naar voren (Voytenko et al., 2015).
Orthofoto van de Breiðamerkurjökull in 1998 (links) en 2021. Bron: Landmælingar Íslands.
Behalve het opwarmende klimaat en de snellere ijsstroom, leidt het groeiende meer zelf ook tot toename van het ijsverlies. Met iedere vloed komt er namelijk zeewater van 10°C in het meer terecht. Het zoute water is zwaarder en zinkt snel naar de bodem, maar komt bij de gletsjer weer aan de oppervlakte en doet het ijs smelten. Toen het meer kleiner was stroomde er veel minder zeewater naar binnen en was de watertemperatuur in het Jökulsárlón dus lager (Brandon et al., 2017).
De terugtrekkende gletsjer laat behalve een steeds groter wordend meer, ook een voorland achter dat bezaaid is met een grote variatie aan glaciale landschapsvormen. Je vindt er doodijsgaten, overreden morenes (vooral in het oosten, waar de gletsjer soms een surge heeft), flutes, drumlins, recessiemorenes en schoolvoorbeelden van eskers (uitgesmolten smeltwatertunnels die opgevuld zijn met sediment en op bochtige dijken lijken). Praktisch alle soorten (sub)glaciale landschappelijke kenmerken zijn in het voorland van de Breiðamerkurjökull te vinden, waardoor het waarschijnlijk de meest gekarteerde gletsjer ter wereld is (Evans and Twigg, 2002).
Gemiddeld genomen heeft de Breiðamerkurjökull sinds 1890 elk jaar een vierkante kilometer verloren en tot 200 m aan dikte, al zijn de hoogste delen (boven 1500 m) nauwelijks veranderd. De verhouding tussen accumulatie- en smeltzone wordt allengs schever en steeds meer nunataks (bergen) steken uit het ijs (Guðmundsson et al., 2017).
Tegenwoordig ligt de Breiðamerkurjökull 9 km van de zee. Ook al komt de tong langzaam weer in ondieper water te liggen, wijst niks erop dat het verlies van ijs afneemt. Gelukkig gaat de trog onder het ijs nog 15 km door, zodat er voorlopig nog ijsbergen in het groeiende meer drijven. Maar aan het einde van deze eeuw is de gletsjer waarschijnlijk zoveel kleiner geworden dat hij niet meer in de trog ligt. IJsbergen zullen dan dus niet meer ronddobberen.
De Breiðamerkurjökull (boven) in carca 1937 (links) en 2023. Het uitzicht in 2023 is vanaf Múlahetta, in 1937 vanaf de Rótarfjallshnúkur, 1,5 km verder naar het zuidwesten en 300 m hoger. Bron 1937: icelandicglaciers.is.
Zoek binnen glacierchange