De Dyngjujökull is een surgende gletsjer in de noordwesthoek van de Vatnajökull ijskap. Aan de rand van de gletsjer staat de berg Kistufell, die over een uniek deel van de ijskap uitkijkt.
De gletsjers aan de noord- en westkant van de Vatnajökull verschillen enorm van die in het zuiden. In plaats van smal en (relatief) snel, vormt het ijs er 10 tot 20 km brede, vlakke en trage tongen. Normaalgesproken bewegen ze amper, waardoor er vrijwel geen scheuren in het ijs zitten. De gletsjers hebben veel gemeen met de gletsjers die tijdens de ijstijden over Noordwest-Europa lagen (Björnsson, 2017:378).
Al die brede, lobvormige gletsjers met weinig verval zijn zogenaamde surge-gletsjers. Ze bewegen niet geleidelijk, maar vooral tijdens kortdurende gebeurtenissen. In slechts een paar maanden tijd kunnen ze honderden of zelfs duizenden meters opschuiven. Als zo’n surge over is komt de gletsjer weer vrijwel tot stilstand.
Het mechanisme achter surgen is een disbalans in gletsjermassa. Gewoonlijk wordt de tong lager (smelt) en worden de hogere gebieden dikker door sneeuwval. Vanwege het vlakke profiel van de gletsjer stroomt hij amper en niet genoeg om de groeiende dikteverschillen te vereffenen. Daardoor wordt het oppervlak in de loop der jaren steiler, totdat de zwaartekracht hem uiteindelijk wél naar beneden weet te trekken. Het dikke ijs van boven zakt omlaag en de tong verdikt en schuift naar voren. Als de surge na een paar maanden ten einde is begint de cyclus weer opnieuw.
Ten oosten van de berg Kistufell gedraagt de Dyngjujökull zich als surge-gletsjer. Sinds z’n eerste beschreven surge in 1893 schoot hij ongeveer iedere 20 jaar naar voren (Björnsson et al., 2003). Voor het laatst gebeurde dat in de winter van 1999-2000, toen hij 1250 m opschoof. Dat was ook meteen de laatste surge van de hele Vatnajökull. Tussen de surges door beweegt de Dyngjujökull met hooguit 30 m per jaar (Nasa ITS_LIVE Global Ice Velocities).
In de 21e eeuw heeft geen enkele gletsjer in IJsland een grote surge gehad (enkele kleine in de Dranga- en Hofsjökull daargelaten). Dat komt door klimaatverandering: zelfs op de hoogste delen van de ijskap hoopt er niet genoeg sneeuw op om de ‘surge-drempel’ te overschrijden. Gelukkig is er één gebied waar het ijs wel duidelijk dikker wordt: de hogere delen van de Dyngjujökull, boven circa 1300 m. Sinds satellieten de hoogte in 2010 zijn gaan meten is de ijskap er 15 m dikker geworden. Tegelijkertijd is de tong 30 m dunner geworden (data: ESA, CryoTempo Eolis). Het oppervlak wordt dus steiler en zou op termijn tot een nieuwe surge kunnen leiden.
Aan de andere (westelijke) kant van de Kistufell is de situatie behoorlijk anders. Terwijl de Dyngjujökull aan de oostkant een kilometer is gekrompen in de afgelopen 20 jaar, bleef de voorkant van de westelijke gletsjer op dezelfde plek. Volgens kaarten van de IJslandse Meteorologische Dienst is de gletsjer er zelfs stabiel sinds 1890. Dat is uniek voor een IJslandse gletsjer en zeer opmerkelijk, want het klimaat is in de tussentijd wel veranderd.
Pal ten westen van de Kistufell lijkt er zelfs een plek te zijn waar de gletsjer nu groter is dan ooit. Tussen 1970 en 1997 groeide hij er met 300 m en nog een klein beetje in de 25 jaar daarna, zonder dunner te worden. Mogelijk schuilt een deel van de verklaring van dit afwijkende gedrag in de locatie: met bijna 1100 m is de rand van de Vatnajökull ten westen van Kistufell de meest hoogstgelegen van de hele ijskap. In dit droge en koude klimaat reageert de gletsjer misschien anders (trager) op klimaatverandering.
De Dyngjujökull ten westen van de Kistufell in 1970 (links) en 2021. Bron: Landmælinger Íslands en Loftmyndir ehf.
Het unieke deel van de Dyngjujökull ten westen van de Kistufell is lastig te bereiken. Een ruige weg loopt naar de Kistufellhut door kilometerslange hobbelige lavavelden. Tussen de hut en de berg ligt 2 km zand en gestold lava. Hoewel vlak, is het niettemin gevaarlijk terrein, want de droge zanden kunnen binnen het uur in sterke rivieren veranderen. Doorgaans zakt het meeste smeltwater namelijk de poreuze bodem in, maar bij veel smelt (of regen) ontstaan grote rivieren.
Eenmaal aan de voet van de Kistufell resteert een klim van 450 m om op de top te komen, die over de noordwestelijke Vatnajökull uitkijkt. Ondanks het onherbergzame landschap doorkruisten mensen dit gebied eeuwenlang te voet. Uit het noorden van het land bestegen ze bijvoorbeeld de Dyngjujökull nabij de Kistufell om over de Vatnajökull naar de rijke visgronden in het zuiden te lopen (Björnsson, 2017: 507).
Waar de oostelijke Dyngjujökull z’n ijs ontvangt van de centrale delen van de Vatnajökull, is het westelijke deel afhankelijk van de Bárðarbunga (en surgt daarom niet). Deze 2000 m hoge vulkaan ligt onder het ijs en is een van de grootste van het land, met een krater van 11 km lang en 8 km breed. Hoewel hij onderdeel is van een groot (200 km) en heel actief vulkanisch gebied, zijn er geen uitbarstingen van de Bárðarbunga beschreven. Wel zakte de ijskoepel er tientallen meters in 2014-2015, vanwege een uitbarsting 40 km noordelijker. Magma verplaatste zich daarheen en vormde het enorme Holuhraun-lavaveld. Mocht Bárðarbunga toch uitbarsten, dan kan dat een grote vloed (jökulhlaup) tot gevolg hebben.
Klimaatverandering kan ook tot meer vulkaanuitbarstingen leiden, omdat het dunnere ijs ze niet langer tegenhoudt. En doordat de smeltende ijskap minder zwaar op het land drukt, veert het land op. Als de hele Vatnajökull verdwijnt is de totale ‘postglaciala opheffing’ wel 100 m. Een van de laatste gletsjers die zou verdwijnen is de Dyngjujökull, dankzij de nabijheid van de 2000 m hoge Bárðarbunga.
Zoek binnen glacierchange