IJsland herbergt meerdere tafelbergen. Dat zijn hoge, geïsoleerd liggende plateaus van lava die ook wel tuya’s worden genoemd. Bovenop de grootste tuya van IJsland ligt de Eiríksjökull.
De bolvormige Eiríksjökull heeft z’n bestaan te danken aan een grote vulkaanuitbarsting tienduizenden jaren geleden. IJsland was toen bedekt door een kilometers dikke ijslaag. Van onderen smolten vulkanen daar holtes in die met lava werden opgevuld. De Eiríksjökull is een van de grootste bergen die op deze manier is ontstaan. Uit z’n vlakke top valt op te maken dat de uitbarsting destijds helemaal door de ijskap is gebroken.
De top van Eiríksjökull ligt op bijna 1700 meter boven zeeniveau, waarvan de bovenste tweehonderd meter uit ijs bestaat. Hoewel het ijs alle kanten uitstroomt, liggen er alleen dalgletsjers aan de beschaduwde noordkant. In het zuiden bestaat de rand van het ijsplateau uit zogenaamde gecontroleerde morenes. Dat zijn lange parallelle ruggen die ontstaan zijn uit stenen die op het ijs lagen. Omdat er in de buurt geen eroderende bergen naast het ijs liggen, moeten deze stenen van de bodem geplukt zijn (Evans et al., 2016). Dat kan alleen als de gletsjer aan de bodem is vastgevroren en de Eiríksjökull is een van de weinige plekken in IJsland waar het daarvoor jaarrond koud genoeg is
Aan de noordkant stromen twee gletsjers: Brækur naar het noordwesten, Klofajökull naar het noordoosten. Die laatste heeft indrukwekkende morenes, maar is geheel bedekt onder een laag stenen en is sinds 2011 niet meer verbonden met de Eiríksjökull. Brækur is dat wel en is in veel mindere mate bedekt door stenen, dankzij het gebrek aan instabiele berghellingen onderweg. Dat betekent echter niet dat het ijs helderblauw is, want in IJsland valt er altijd wel een keer af naar beneden.
De Brækur eindigt tegenwoordig enkele honderden meters voor een steile klif. Aan het begin van deze eeuw reikte de gletsjer nog tot daar, maar nooit eerder was de gletsjer zo groot als rond 1880. Dat bewees de geoloog Hjalti Guðmundsson door lichonometrie, waarbij de ouderdom van morenes wordt bepaald aan de hand van de grootte van de korstmossen die erop groeien. De buitenste morene had korstmossen die rond 1880 moeten zijn beginnen te groeien (Guðmundsson, 1998). Toen lag de gletsjertong helemaal onderaan de berg op 550 meter, nu eindigt de gletsjer vijfhonderd meter hoger op een vrij vlak gedeelte van de tafelberg.
De Eiríksjökull groeide in de jaren 1960 weer een beetje, maar kende verder vooral krimp. In de 21e eeuw nam de smelt toe, maar gek genoeg geldt dat niet voor de Brækur. Deze gletsjer is al ongeveer een decennium min of meer stabiel en heeft daardoor de tijd gehad om een grote morene op te werpen, want elk jaar komt het aangevoerde sediment op dezelfde stapel terecht. Onder alle keien en zand zit dikwijls nog ijs, zodat het onduidelijk is waar de gletsjer eindigt en het land begint. Een hoopje zand is niet zelden eigenlijk ijs met een isolerend laagje zand erop.
Het is opvallend dat de Brækur z’n lengte kan behouden terwijl het klimaat opwarmt en de rest van de ijskap (dus) wel krimpt. Zelfs de top van de Eiríksjökull is aan het einde van de zomer soms geheel sneeuwvrij, wat betekent dat er nergens op de ijskap nieuw ijs wordt gevormd. Daarom leidt het geen twijfel dat de Brækur binnenkort ook kleiner gaat worden. Uiteindelijk zal Eiríksjökull in z’n geheel ijsvrij worden. Een beetje zoals het ooit allemaal begon.
Zoek binnen glacierchange