De Eyjabakkajökull is een 3 km brede gletsjer. Meer wetenschappers dan wandelaars gaan erheen, want de (afgelegen) Eyjabakkajökull heeft bijzondere eigenschappen die lijken op de grote ijskappen die Europa hebben gevormd.
Eyjabakkajökull in 1984 (links) en 2020. Bron: loftmyndasjá Landmaelingar Islands.
De Eyjabakkajökull ligt in het noordwesten van de Vatnajökull. Het is een zogenaamde surge-gletsjer, wat betekent dat hij periodes doormaakt waarin hij plotseling heel snel gaat stromen. Dat gebeurt eens per tientallen jaren. De laatste surge was in 1972. De Eyjabakkajökull schoot toen 2 km naar voren, met een snelheid van 30 m per dag (Sharp, 1985a). Eerder surgde de gletsjer in 1931-1938 en 1890. In 1890 leidde dat tot een groei van 3-4 km en bereikte de gletsjer z’n grootste omvang in de laatste 10.000 jaar. Inmiddels is hij 6 km korter.
Uit de periode vóór 1890 zijn geen surges bekend. Maar ze moeten er wel zijn geweest, want voor de Eyjabakkajökull is dit de manier om z’n opbouwende ijsmassa op de hogere delen te transporteren naar de tong. Andere gletsjers doen dat door iedere dag een beetje te stromen, maar Eyjabakkajökull doet het schoksgewijs. Gelukkig hebben wetenschappers een manier gevonden om surges van lang geleden terug te vinden, en wel op de bodem van een meer. De gletsjer verplaatst namelijk veel sediment, vooral tijdens surges. Kleideeltjes worden door rivieren meegenomen naar een groot meer (Lögurinn), waar het naar de bodem zakt. Die ‘gletsjerlagen’ zijn lichter en liggen tussen donkerdere lagen van een andere rivier. Dankzij die afwisseling, samen met koolstof van dode organismen en aslagen van vulkaanuitbarstigen, kunnen de surges gereconstrueerd worden.
Onderzoekers analyseerden een 18 meter dikke laag van sediment op de bodem van het meer Lögurinn. De onderste laagjes zijn 10.500 jaar oud en moeten zijn afgezet toen de laatste ijstijd net was afgelopen. In de eerste duizend jaar daarna werden nog wel kleilaagjes afgezet, maar al snel brak een totaal ijsvrije periode in. Van 9000 tot 4400 jaar geleden bestond Eyjabakkajökull niet, om sindsdien weer langzaam terug te keren in een afkoelend klimaat (Striberger et al., 2011).
Vanaf 2200 jaar geleden worden de lichtgekleurde sedimentlaagjes dikker. Hun opbouw duidt op surges: tijdens zulke snelle verschuivingen komt er ineens heel veel sediment vrij, zodat dikke lagen in het meer neerslaan. Ook in de eerste jaren na een surge komt er nog veel sediment vrij, bijvoorbeeld door het smelten van het weer tot stilstand gekomen ijs. Vervolgens nemen donkere sedimentlagen weer de overhand, die afkomstig zijn van een rivier zonder gletsjers, die ook in het meer uitmondt. Uit die afwisseling van donkere en lichtere banden konden onderzoekers opmaken dat de Eyjabakkajökull lange tijd ongeveer elke 35 jaar surgde. De frequentie nam in de 17de, 18de en 19de eeuw toe naar iedere 21-23 jaar (Striberger et al., 2011). Het klimaat was toen kouder, waardoor de gletsjer sneller genoeg massa opbouwde om weer naar voren te schieten.
Behalve surges, zorgde een gletsjermeer naast de Eyjabakkajökull ook voor extra sediment in het water. Dat meer (Háöldulón) vormde zich na de surge van 1972 langs de westrand van de gletsjer en vulde zich met smeltwater. Tussen 1972 en 1996 leegde het zich 15 keer, met grote toestroom van kleideeltjes tot gevolg (Striberger et al., 2010). Daarna verdween Háöldulón weer door de smeltende gletsjer. Waarschijnlijk ontstond dit meer ook na eerdere surges, maar daar zijn geen gegevens van.
Surges brengen enorme hoeveelheden sediment in beweging. Dat stroomt deels naar het meer Lögurinn, maar blijft ook dichter bij de gletsjer liggen. Zoals in het dal van de rivier de Jökulsá, vlak voor de gletsjer. Dankzij de aangevoerde klei is het nergens anders in IJsland op zo’n hoogte (650 m) zo groen van grassen en mossen. Er broeden daarom heel veel Kleine Rietganzen en rendierenkuddes trekken door het gebied.
De surge van 1890 heeft bijzondere ruggen door glaciale tektoniek opgestuwd. De enorme druk van het ijs leidde tot twee soorten eindmorenes. Enerzijds zorgde de druk onder het ijs ervoor dat de waterdruk heel hoog werd en de grond uitgestrekt werd. Bodemmateriaal hoopte zich aan de voorkant van het ijs op en vormde hoge ruggen. Anderzijds ontstonden er bijzondere series van lobvormige wallen. Hier werd de grond in een tot 300 m brede zone vóór de gletsjer in elkaar geduwd en gevouwen. Omdat de bodem er deels uit veen bestaat, liggen er zeldzame schollen van opgestapeld veen. Het fijne ervan valt te lezen bij Benediktsson et al. (2010).
Onder de gesmolten Eyjabakkajökull komen nog meer bijzonderheden tevoorschijn, zoals crevasse-squeezed ridges of geperste crevasseruggen. Dat zijn ruggen van 1-3 m hoog, tientallen meters lang en met steile kanten. Ze ontstaan doordat sediment van onder het ijs in scheuren wordt gedrukt. Ook dit gebeurt enkel tijdens het surgen, want alleen dan komen de crevassen in het ijs tot op de bodem. Als het ijs na een surge weer tot stilstand komt vullen de crevassen zich met sediment. Nadat het bovenliggende ijs is gesmolten, blijven de gevulde scheuren achter als ruggen. Crevasse-squeezed ridges zijn daarom kenmerkend voor surgende gletsjers die daarna helemaal stilvallen (Sharp, 1985b). En nergens zijn ze zo mooi als bij de Eyjabakkajökull en de naastgelegen Brúarjökull.
Terwijl crevasseruggen van onderen verschijnen, komen middenmorenes aan de bovenkant van de gletsjer tevoorschijn. De Eyjabakkajökull heeft er twee, die allebei door een eigen nunatak (berg in het ijs) worden gevoed door stenen. De nunataks staan 7 en 9 km stroomopwaarts, dus in de accumulatiezone. De afbrekende stenen worden daarom eerst weer onder een laag sneeuw en ijs bedekt en smelten pas in de laatste 3 km van de gletsjer uit. De westelijke morene is zwart, de oostelijke bruiner. Hun stenen isoleren het onderliggende ijs, waardoor dat ijs minder snel smelt dat de rest van de gletsjer en dus (relatief) hoger komt te liggen. Het lijkt daardoor een dijk van stenen, maar is eigenlijk een dijk van ijs met een dun laagje stenen.
De meest spectaculaire eigenschappen van de Eyjabakkajökull hangen samen met het surgen, maar door de opwarming van de aarde duurt de periode tussen de surges langer. Het kost immers steeds meer tijd om genoeg ijs en daarmee stuwkracht te verzamelen. In de 20e eeuw gebeurde het ongeveer om de 40 jaar, maar de laatste was alweer in 1972. Zal het ooit nog gebeuren? Het zou goed kunnen dat het inmiddels zo veel warmer is dan de gletsjer nooit meer afdoende sneeuw verzamelt om zwaar genoeg te worden voor een volgende surge.
Nu het steeds waarschijnlijker wordt dat surges bij de Eyjabakkajökull tot het verleden behoren, moeten we ons misschien op smeltverschijnselen richten. Gelukkig maakt deze gletsjer daar ook iets moois van. Een van de smeltwaterrivieren raast langs de westelijke rand van de Eyjabakkajökull en schuurt langs het ijs. Daardoor torent een kilometerlange muur van ijs boven de kolkende rivier uit. Regelmatig breken er stukken ijs af.
Als een stuk ijs afbreekt, komt de helderblauwe binnenkant tevoorschijn. Het ijsoppervlak wordt donkerder door smelt, omdat vuil zich er verzamelt. Breekt een brok af, dan valt hij in de rivier of helemaal op de andere oever. En omdat de rivier aan de onderkant van de ijsmuur blijft knagen gaat dit al jarenlang zo. Ook de komende jaren blijft dit dus een spectaculaire plek. Een schrale troost, terwijl we blijven wachten op een surge die waarschijnlijk nooit meer komt.
Zoek binnen glacierchange