De Fjallsjökull is de grootste gletsjer op de flanken van de vulkaan de Öræfajökull. Na een serie woelige ijsvallen eindigt hij in het gletsjermeer Fjallsárlón, waar ijsbergen van een muur van ijs afbreken.
De Fjallsjökull is een populaire gletsjer vanwege de vele ijsbergen en de indrukwekkende gletsjer. Velen boeken een boottocht om te varen tussen de ijsbergen en langs de kalvende gletsjerrand, die tot 35 m hoog is (Bell, 2018). Je kunt er zelfs in ‘igloboten’ overnachten. Maar honderd jaar geleden was er helemaal geen meer, laat staan boottochtjes.
Aan het einde van de negentiende eeuw was de Fjallsjökull groter dan hij in duizenden jaren was geweest. De tong spreidde uit tot een halfronde piedmont-lob en stroomde samen met de Breiðamerkurjökull in het oosten. Hij kromp langzaam tussen 1900 en 1930, waarna een 20 jaar lange periode van sterke smelt begon. In die periode werd het oostelijke deel van de laagte zichtbaar die onder de gletsjer ligt en zich tot het gletsjermeer Fjallsárlón heeft ontwikkeld. Sinds 1946 komt de gletsjer niet meer samen met de Breiðamerkurjökull en vanaf 1954 loopt z’n smeltwaterrivier Breiðá naar het Fjallsárlón (Björnsson, 2017:462).
In het westen stroomde de Fjallsjökull vroeger samen met een andere gletsjer. Daarom werden ze samen de Hrútárjökull genoemd, naar die westelijke gletsjer. Al in de eerste helft van de 20e eeuw werd hun verbinding kleiner, maar het duurde tot het begin van de 21e eeuw tot ze definitief lossmolten. De rug die ze nu scheidt bestaat uit materiaal van hun voormalige middenmorene en is op een plek doorsneden met een diep ingesleten kerf, die ontstond toen in 2002-2003 een meer plotseling door de rug brak (Evans et al., 2023).
Terwijl de Fjallsjökull kleiner werd, liet hij recessiemorenes achter. De meeste daarvan zijn gevormd in de winter, als de gletsjer dankzij de lage temperatuur weer een beetje groeit en sediment opduwt. Langs de oevers van het Fjallsárlón liggen uitgestrekte gebieden met dicht op elkaar gelegen recessiemorenes uit de jaren 30 en 40 van de twintigste eeuw.
Recentelijk heeft de Fjallsjökull ook recessiemorenes opgeworpen aan z’n zuidkant. Deze ruggetjes van ongeveer 1 m hoog hebben een getande vorm (zigzag), omdat de gespleten rand van de gletsjer er ook zo uitziet. Sommige ruggen hebben twee lange staarten en lijken daardoor op haarspeldbochten. Op die plekken is het sediment van onder het ijs (till genaamd) in lengtescheuren in het ijs geduwd.
Wat bijzonder is aan de morenes ten zuiden van de Fjallsjökull, is dat er meerdere per jaar gevormd worden. Tussen de hogere, winterse ‘duwmorenes’ liggen soms meerdere kleine (0,4 m) ‘persmorenes’ die juist in de zomer zijn ontstaan. De overvloed aan smeltwater verzadigd de bodem dan en onder druk van de gletsjer vloeit het bodemmateriaal naar de rand van het ijs. Hoe meer smelt en teruggang van de gletsjer, hoe meer van zulke persmorenes per jaar gevormd kunnen worden. De ruggetjes die vroeg in het smeltseizoen ontstaan blijven behouden, maar latere persmorenes lopen het risico bij de volgende winter overschreven te worden door de licht groeiende gletsjer. Maar ook als ze niet weggeschoven worden blijft er na verloop van tijd slechts weinig over van de lage zomerse morenes (Chandler et al., 2020).
Orthofoto van de Fjallsjökull in 1998 (links) en 2021. Bron: Landmælingar Íslands en Loftmyndir ehf.
De Fjallsjökull werpt morenes op waar hij op het land ligt, terwijl het grootste gedeelte van z’n tong tegenwoordig in het gletsjermeer Fjallsárlón eindigt. Vanwege de stijgende temperaturen is de gletsjer sinds de late jaren 1990 dunner en kleiner aan het worden, zodat het meer uitbreidt. Terwijl de kalvende rand verder westwaarts komt te liggen, komt hij in dieper water terecht. Daardoor is een zelfversterkend proces in gang gezet dat de gletsjer sneller doet smelten.
Nu de tong van de gletsjer zich boven het diepste deel van het meer bevindt, is het drijfvermogen toegenomen. De gletsjer sleept daardoor niet of minder over de bodem en de afname van zulke weerstand heeft tot een sterke toename van de stroomsnelheid geleid. Tegenwoordig beweegt de gletsjer 200 m per jaar, twee keer zo snel als in 1990. De hogere snelheid strekt het ijs uit, waardoor hij weer dunner wordt en er meer scheuren ontstaan. Dat leidt op zijn beurt weer tot meer afbrekende ijsbergen en dus ijsverlies (Dell et al., 2019).
De snelheid van de Fjallsjökull wordt met name bepaald door de bodemtopografie: waar het meer het diepst is, stroomt de gletsjer het snelst. De laagte waarin het Fjallsárlón-meer ligt gaat onder het ijs nog 3 km verder en het meer zal dus groeien naarmate de gletsjer krimpt. In het noorden is hij het diepst, met een trog tot 200 m onder zeeniveau. Ook in het zuiden ligt een dieper deel van 120 m. Boven deze diepere delen sleept het ijs het minste over de bodem en beweegt dus het snelst, waarmee de afvoer en afkalving van ijs er ook het grootst is (Dell et al., 2019).
Verandering van de kalvende rand in een week tijd: links 8 juli 2021, rechts 15 juli. Data: Baurley (2022) via zenodo.org.
Nu de kalvende rand boven de diepste delen ligt is er een zelfversterkende proces op gang gekomen van uitrekking, afkalving, terugtrekking van de gletsjer en toename van de snelheid. Dat samenspel wordt ‘dynamische verdunning’ genoemd en heeft ertoe geleid dat de voorste rand van de gletsjer met maximaal 1,2 m per dag beweegt en er steeds meer ijs afkalft. Dat kalven gebeurt vooral boven erosie-inkepingen aan de waterspiegel, die ontstaan doordat het klotsende meer een steeds diepere hap uit het ijs smelt, tot wel een meter per dag. Uiteindelijk wordt die inkeping zo diep dat het ijs erboven afbreekt (Baurley, 2022).
Je zou ergens ook verwachten dat de Fjallsjökull juist zou groeien door een hogere stroomsnelheid. Er wordt immers meer ijs aangevoerd. Maar omdat de afvoer van ijs via afkalving ook is toegenomen, blijft het nettoresultaat een teruggang van de gletsjer. Er is echter een plek waar de tong min of meer op het land uitkomt en afkalven dus geen rol speelt. Dat is in het noorden, en mogelijk is de toegenomen aanvoer van ijs de reden dat dit noordelijke deel sinds 2009 nauwelijks is gekrompen.
Uiteindelijk zal de Fjallsjökull zich geheel terugtrekken uit de laagte. Daardoor zal de stroomsnelheid weer afnemen, maar stopt het afkalven ook en daarmee de productie van ijsbergen. Hoewel dat nog tientallen jaren op zich laat wachten neemt het bedrijf dat boottochten aanbiedt alvast een lucratief voorschot op dit naderende einde door te suggereren dat dit wellicht jouw laatste kans is om de gletsjerlagune te bezoeken. Of hun laatste kans om er geld aan te verdienen?
Zoek binnen glacierchange