Gletsjers in IJsland kunnen enorme overstromingen veroorzaken. Naast vulkanen onder het ijs komt dat door afgedamde gletsjermeren. Zoals het Grænalón, een (voormalig) meer aan de westkant van de Skeiðarárjökull.
De geschreven geschiedenis van het Grænalón begint in 1201. Toen kwam zo’n indrukwekkende golf van water uit het dal tevoorschijn dat tijdgenoten het hebben beschreven op het weinige papier dat uit die tijd bewaard is gebleven. Waardevolle informatie, want het geeft een idee van de gletsjeromvang destijds. Immers, de Skeiðarárjökull moet in ieder geval tot het Grænalón hebben gereikt, anders kan er geen ijsdam voor hebben gelegen. Daarna blijft het eeuwenlang stil. Dat kan duiden op een teruggetreden gletsjer, maar waarschijnlijk vielen de jökulhlaups gewoon minder op: juist omdat de Skeiðarárjökull net als alle IJslandse gletsjers vanaf de veertiende eeuw ging groeien ontvolkte het gebied (Thórhallsdóttir en Svavarsdóttir, 2022).
Pas in 1785 maakt men weer gewag van een overstroming vanuit het Grænalón. In de tussentijd zal de gletsjer kilometers gegroeid zijn en ter hoogte van het Grænalón dikker zijn geworden. Dat betekent dat zich steeds meer water in het afgedamde dal kon verzamelen. Hoger dan 640 meter boven zeeniveau kon het waterpeil echter niet komen: in dat geval stroomde het water over een pas tussen de bergen Eggjar en Núpsártangi naar het zuiden weg en belandde in de middenloop van de Núpsa (Roberts et al., 2005).
Tussen 1785 en 1939 kende het Grænalón z’n grootste omvang. Het meer was in die periode ongeveer zes kilometer lang, maximaal drie kilometer breed en tot ruim honderd meter diep. Het strekte zo ver naar het westen dat een andere uitloper van de Vatnajökull (met de toepasselijke naar Grænalónsjökull) erin uitkwam. In totaal bevatte het gletsjermeer twee kubieke kilometer water. Van het jaar 1898 is bekend dat die enorme hoeveelheid water in vier dagen tijd wegstroomde, met een maximaal debiet van vijfduizend kubieke meter per seconde. Benedenstrooms werden vruchtbare weides weggespoeld en verdronk zelfs iemand.
Gedurende de eerste helft van de twintigste eeuw waren de jökulhlaups uit het Grænalón van vergelijkbare omvang als in 1898. Wanneer de druk in het meer hoog genoeg was opgelopen baande het water zich een weg onder de gletsjer door. Pas zeventien kilometer verderop kwam het water weer tevoorschijn, als het aan de westkant uit de tong brak. Vervolgens stroomde het via de Súla (Núpsa) of Blautakvísl naar het zuiden. Omdat het Grænalón via het laagste punt draineerde, stroomde het gehele meer leeg. Tussen 1935 en 1949 gebeurde dat iedere drie of vier jaar (Harrison et al., 2023). Naderhand lag het leeggelopen meer vol gigantische ijsbergen.
Na 1949 zou het waterpeil nooit meer tot de oude hoogte stijgen. Het regime met de overlaat op 640 meter en de subglaciale drainage werd vervangen door een systeem waarin de omvang van het meer werd bepaald door een ijsdam in het zuidoosten van het meer. Achter die dam liep een smeltwaterkanaal van drie kilometer langs de westkant van de Skeiðarárjökull. Het water dook pas aan het einde van dat kanaal naar de onderkant van de gletsjer en stroomde dus niet over het gehele traject onder het ijs door zoals eerder. De jökulhlaups-nieuwe-stijl waren frequenter, maar minder indrukwekkend. Tussen 1951 en 2011 kwam het weliswaar tot 39 uitbarstingen, maar met een maximaal volume van 0,3 km³ waren ze zeven keer kleiner dan in de eerste helft van de eeuw. Dat kwam doordat het waterpeil lager was en het meer niet tot op de bodem leegliep. Vanaf 2001 stelden de hoeveelheden water nog minder voor.
De periodieke toevoer van veel water maakte een flinke brug over de Súla/Núpsá noodzakelijk. Met de slinkende jökulhlaups en de veranderde loop van de Súla (oostwaarts, aansluitende op de Gígjukvísl) was de 420 meter lange enkelbaans brug niet langer nodig. In plaats daarvan is in 2023 een veel kortere tweebaans brug in gebruik genomen.
Sinds 1995 is de Skeiðarárjökull ter hoogte van het Grænalón voortdurend dunner geworden, met gemiddeld vijf meter per jaar (Magnússon et al., 2020). Waar het dal van Grænalón voorheen werd geblokkeerd door een ijsmuur van 150 tot 200 meter hoog, resteert nu een walletje van tien á twintig meter. Hoewel dat nog steeds een prachtig gezicht is, is het niet genoeg om het toestromende water tegen te houden. Zonder blokkade geen stuwmeer en dus zijn er na 2011 geen jökulhlaups meer geweest. Het plasje dat er tot 2018 lag vulde zich in de loop der tijd met sediment.
Het Grænalón in 1997 (links) en 2017. Bron: loftmyndasja.lmi.is.
Tussen de Skeiðarárjökull en de bergflank loopt nog steeds het drainagekanaal. Was daar tussen 1949 en 2011 alleen tijdens jökulhlaups stroming, tegenwoordig is het een ‘gewone’ rivier. Nou ja, gewoon: wel eentje met aan de oostzijde een verticale ijsmuur van twintig meter waar regelmatig enorme schillen vanaf breken. Ze donderen met zoveel kracht naar beneden dat een deel van de ijsbrokken op de andere oever belanden.
De bodem van het verdwenen Grænalón is momenteel een natte vlakte waar het smeltwater van de Grænalónjökull doorheen vlecht. Dat gaat veranderen. Momenteel is het verval en daarmee de stroming nog relatief gering dankzij de gletsjer, maar naarmate de gletsjer terugtreedt zal dat veranderen. Onder het ijs ligt namelijk een diep dal waar de rivier met toenemende snelheid heen gaat stromen. In de toekomst zal de rivier zich daardoor in het sediment van het Grænalón graven en steeds lager komen te liggen. Zelfs nu het Grænalón is drooggevallen is de bodem dus nog niet bereikt.
Zoek binnen glacierchange