De Kotárjökull is een van de vele gletsjers die vanaf de vulkaan de Öræfajökull stromen. Wat de Kotárjökull bijzonder maakt is dat hij de laatste jaren aan het groeien is.
De Kotárjökull stroomt vanaf de Öræfajökull naar het zuidwesten en eindigt in een soort kloof, op 350 meter hoogte. Hoewel de gletsjertong verscholen ligt, is het hogere deel goed te zien vanaf IJslands rondweg. Ter hoogte van de Kotárjökull is daarom zelfs een parkeerplaats aangelegd, waar velen een korte stop maken om een kiekje van de Kotárjökull te nemen. Weinigen wagen zich aan de 3,5 km lange wandeling naar de gletsjer. Maar in 1891 deed Frederick Howell dat wel, en veel meer dan dat.
In de zomer van 1890 deed Howell een eerste poging om naar de top van de Öræfajökull te klimmen. Hij werd geholpen door drie mannen uit Svínafell, een gehucht op een paar kilometer afstand. Ze ontmoetten elkaar in Sandfell. Dat was ooit een soort dorpje, maar jökulhlaups hadden alle boerderijen en hun land in 1362 en 1727 weggespoeld. In die jaren barstte de Öræfajökull-vulkaan uit en veroorzaakte vloedgolven van smeltwater (jökulhlaups). De sporen van de jökulhlaup van 1727 zijn nog te herkennen in het voorland van de Kotárjökull, in de vorm van doodijsgaten (ronde gaten waar gestrande ijsbergen lagen). En een deel van de vlakte wordt nog steeds Svartijökull (Zwarte gletsjer) genoemd vanwege alle zwarte afzettingen uit die tijd. De toenmalige pastoor van Sandfell zag de Kotárjökull meteen na de vloed ‘’naar voren schuiven, alsof het gesmolten ijzer was’’ (Thorarinsson, 1958).
Toen Howell en zijn drie gidsen uit Svínafell (Jón Sigurdsson, Páll Jónsson and Þorlákur Þorláksson) in 1890 bij Sandfell samenkwamen, stond er alleen nog een kerkje (dat dienstdeed tot 1914). Vanaf Sandfell liep de groep van vier naar het noorden en stak de Falljökull over. Na de regenachtige nacht onder een overhangende rots te hebben doorgebracht lukte het ze om tot aan de voet van de top (die we nu kennen als Hvannadalshnjukur, IJslands hoogste punt) te komen. Maar ondertussen was een hevige storm opgestoken, zodat Howell ‘’met tegenzin opdracht gaf om te keren’’ (Howell, 1892).
Howell keerde het volgende jaar al terug naar IJsland en vond een nieuwe, makkelijkere route via de bergen meteen ten oosten van Sandfell. Zo kwam hij veel minder crevassen tegen. Deze route is nog steeds de gangbare weg omhoog en loopt bovendien langs de noordkant van de Kotárjökull, die in de tijd van Howell Hofsjökull werd genoemd. Net als tegenwoordig werd de gletsjer in tweeën gesplitst door de een berg (Hofsfjall, nu Rótarfjall), maar anders dan nu kwamen de takken lager weer samen. Toen Howell op zijn weg omhoog langs de Kotárjökull kwam maakte hij er drie foto’s, die tot de eerste gletsjerfoto’s van IJsland behoren.
Samen met Páll Jónsson en Þorlákur Þorláksson uit Svínafell, die er in 1890 ook bij waren, zette Howell zijn weg naar de top voort. Hij schreef daar een jaar later over: ‘’Aan onze rechterkant was de bovenste ijsval van de Hofsjökull (Kotárjökull). Er lag een dikke laag sneeuw op, die samen met de splijtende gletsjer openbrak, waardoor hun scherp afgetekende randen, laag op laag gestapeld, een beeld van extreme schoonheid gaf.’’ Het lukte hem om de berg de Rótarfjallshnúkur te beklimmen en vanaf daar kon hij duidelijk zien dat dit niet het hoogste punt van de Öræfajökull is, zoals voorheen wel werd gedacht.
Na de lange weg naar de Rótarfjallshnúkur geloofde Páll Jónsson zijn oren niet: Frederick Howell wilde nóg verder lopen, en wel naar de voet van dezelfde top als waar ze een jaar eerder omkeerden. Na een uur hadden ze de 4 km over het ijsplateau afgelegd en moesten de laatste 200 m omhoog door de steile flank vol sneeuw. Howell moest zelfs het statief van zijn camera gebruiken om een sneeuwbrug van enige stevigheid te voorzien. Uiteindelijk, 15,5 uur na vertrek, stonden de drie mannen als allereerste om de echte top van de Öræfajökull. Ondanks dat Howell zijn logge camera al die uren mee had gesleept, is er vanaf de top geen foto bekend, mogelijk omdat ze niks zagen door continue sneeuwval (Howell, 1892).
Toen de mannen naar de top klommen was Kotárjökull groter dan hij in duizenden jaren was geweest (Gudmundsson, 1998). Howells heeft op zijn foto’s dus een bijzonder moment vastgelegd. Dat, samen met oude kaarten, maakte het voor wetenschappers van de Universiteit van IJsland mogelijk om uit te rekenen dat de Kotárjökull sinds 1890 een derde van z’n ijs heeft verloren, een gemiddelde dikteverlies van 20 cm per jaar (Guðmundsson et al., 2012). Maar die afname is natuurlijk niet overal hetzelfde: terwijl de hoogste delen gelijk bleven, werd de tong tot 180 m dunner en trok zich 1,3 km terug.
Kotárjökull in 1989 (links) en 2021. Uiterst rechts de Rótarfjallsjökull. Bron: Landmælingar Íslands.
De Satellietbeeld (Sentinel-2) van de Kotárjökull in 2017 (links) en 2023. Hij is in de tussentijd 200 m langer geworden.
Kort nadat het artikel over de Kotárjökull verscheen, veranderde de situatie. Tussen 2014 en 2020 beleefde de zuidkust van IJsland een serie sneeuwrijke jaren. En ondanks de afwezigheid van metingen op de top van de Öræfajökull, is wel duidelijk dat extra sneeuwval er voor heeft gezorgd dat de gletsjers er niet of nauwelijks korter werden in de afgelopen 5 à 10 jaar. Sterker nog, de Kotárjökull is zelfs gaan groeien na een lange periode van krimp. In 2024 was hij 200 m langer dan in 2017 en over de onderste twee kilometer is de gletsjer ook dikker geworden.
De tong van de Kotárjökull ligt in een smal dal, bijna een kloof. Het ijs drukt zo hard tegen de rotsen aan dat het smeltwater er amper langs kan stromen. Daarom is meer water iets hogerop aan de zuidkant van de gletsjer gaan stromen. Het loopt eerst een kilometer door een zijdal, alvorens zich weer bij de gangbare route van de rivier te voegen.
De Kotárjökull wordt niet echt in de gaten gehouden, maar hij ontwikkelde zich de afgelopen vijftig jaar waarschijnlijk hetzelfde als de naburige Falljökull: stabiel in de jaren 1960 en 1970, groeiende in de jaren ’80 en snel krimpende tussen 2000 en 2015. Zowel de Falljökull en de Kotárjökull zijn sindsdien gaan groeien, waarbij de Kotárjökull een nieuwe zijmorene aan de noordkant vormt en aan de zuidkant langs mosbegroeide hellingen schuurt.
Vanwege z’n ligging in een nauwe kloof groeit de Kotárjökull meer in dikte dan in lengte. Uiteindelijk zou dat ertoe kunnen leiden dat de gletsjer over een rug heen groeit en verder omlaag kan stromen, maar het is waarschijnlijker dat de oplopende zomertemperaturen en reeds afnemende sneeuwval de opmars binnenkort weten te stuiten.
Zoek binnen glacierchange