De Kvíárjökull is een gletsjer aan de zuidoostkant van de Öræfajökull. Z’n indrukwekkende ijsval en grote tong zijn aan het zicht onttrokken door de grootste morene van IJsland.
Vanaf de kraterrand van de Öræfajökull op 1800 m hoogte begint de gletsjer aan een steile afdaling om pas af te vlakken op 500 m hoogte. Een rots die op 1100 m tussen het ijs zichtbaar is laat een spoor van steenslag na. Die middenmorene is over de rest van de gletsjer duidelijk te zien. De ijsval is op z’n smalst nog geen 700 m breed en daar stroomt de gletsjer het snelst, tot wel 3 m per dag (Swift and Jones, 2018). In totaal is de Kvíárjökull 11 km lang.
De veel vlakkere tong van de Kvíárjökull ligt tussen 600 m hoge wanden, doordat de gletsjer in de loop van tienduizenden jaren een grote hap uit de helling van de vulkaan heeft genomen. Behalve deze uitsparing heeft de gletsjer ook een laagte uitgesleten waarin de Kvíárjökull zelf ligt, met aan z’n uiteinde een meer.
Waar de tong van de Kvíárjökull niet langer door hoge kliffen is ingesloten, wordt hij omgeven door steile ruggen van wel 150 m hoog die wat weghebben van een amfitheater. Dit is de morene die de gletsjer heeft opgeworpen in tijden dat hij veel dikker was. De eerste van zulke periodes deed zich 3200 jaar geleden voor, maar ook zo recentelijk als 1870 vulde de gletsjer dit amfitheater tot de nok en vielen er brokken ijs omlaag langs de zuidelijke morene genaamd Kvíármýrarkambur (Björnsson, 1998).
Het is geen toeval dat ’s lands hoogste morenes in het verlengde van de hoge kliffen liggen. De verwerende rotsen verschaffen namelijk het materiaal waarmee de morenes zijn opgebouwd. Althans, hun bovenstroomse delen. Dichter bij de zee bestaan de morenes uit rondere stenen, wat erop duidt dat ze in of onder de gletsjer hebben geleden en dus niet van de kliffen komen. Jaarlijks kan de gletsjer tot wel 6 mm van de bodem wegschrapen en in dat tempo zou het ongeveer 500 jaar geduurd hebben om het materiaal voor de morenes te verzamelen (Spedding and Evans, 2002).
In de morene die de Kvíárjökull omsluit zitten drie gaten. Door de oostelijke stroomt het smeltwater naar zee, de andere twee zijn gevormd toen de gletsjer op z’n hoogtepunt door de morene brak en twee uitstulpingen had. De zuidelijke doorbraak zou ook gebruikt kunnen zijn door smeltwater nadat de Öræfajökull-vulkaan uitbarstte (Iturrizaga, 2008).
Voor de meeste IJslandse gletsjers geldt dat ze sinds de jaren 30 van de 20e eeuw systematisch worden gemeten, maar de Kvíárjökull wordt dankzij de broers van Kvísker al langer goed in de gaten gehouden. Deze mannen woonden op een afgelegen boerderij (Kvísker) op 3 km van de gletsjer en stonden bekend om hun grote kennis van het gebied. Een van de broers, Flosi Björnsson, stelde dat Kvíárjökull in 1870 op z’n grootst was, doch eind 18e eeuw mogelijk nog iets dikker was. De gletsjer week langzaam aan het begin van de 20e eeuw, om in de jaren 20 nog eventjes te groeien en daarna sneller te krimpen (Thórarinsson, 1956).
Tussen 1950 en 2000 kromt de Kvíárjökull nauwelijks. In het noorden, waar er meer stenen op de tong lagen (en liggen), ontstonden kleine morenes. Aan het begin van de 21e eeuw ging de gletsjer door hogere temperaturen sneller smelten. Daardoor ontstond er voor de gletsjer een meer dat sindsdien langzaam groeit, zowel door achteruitgang van de gletsjer als door uitsmelten van begraven ijs (Śledź et al., 2023).
Hoewel de gletsjer in de afgelopen decennia gemiddeld genomen kleiner werd, maakte hij twee opvallende groeimomenten door. De eerste was in de winter van 2013-2014, toen het noordelijke deel van de tong 200-250 m naar voren schoot en een nieuwe morene opwierp (Phillips et al., 2017). De tweede voorwaartse golf van circa 100 m trad in de winter van 2017-2018 op (gebaseerd op Sentinel-2 satellietbeelden). Beide groeistuipen deden zich uitsluitend in het noorden voor.
Het bovengenoemde onregelmatige gedrag is exemplarisch voor de dynamische aard van de Kvíárjökull. Zijn stroomsnelheid verschilt per plaats en door de tijd. Terwijl Phillips en collega’s (2017) de zuidkant van de tong als statisch omschreven vanwege de afwezigheid van crevassen, vonden andere wetenschappers zeven jaar later juist hogere snelheden in het zuiden. Daar ligt het ijs in 100 m diep water en drijft dus makkelijker naar voren, maar het ijs breekt er ook makkelijker af. Per jaar verschilt de snelheid ook enorm: van 50 m stroming in 2015 tot 200 m in 2018 Kaval et al. (2024).
Bijna alle IJslandse gletsjers die in het water eindigen, krimpen juist door dat water steeds sneller. Zo niet de Kvíárjökull, die verrassend stabiel was in de afgelopen tien jaar. Zowel de lengte als de dikte is weinig veranderd, want de toegenomen smelt wordt gecompenseerd door de snellere aanvoer van ijs Kaval et al. (2024). Wel breken steeds meer stukken ijs af in het zuiden en slinkt de beschermende steenlaag in het noorden, dus het is twijfelachtig of de Kvíárjökull de klimaatverandering kan blijven weerstaan.
Zoek binnen glacierchange