De Kvískerjajöklar zijn twee kleine gletsjers op de oosthelling van de Öræfajökull. Ze zijn genoemd naar de boerderij Kvísker en werden al in 1794 beschreven.
De oostkant van de Öræfajökull is de natste plek van IJsland. Het weerstation Kvísker ontvangt per jaar zo’n 4000 mm regen en hoger op de berg is dat zelfs het dubbele. Er valt dus meer dan genoeg sneeuw voor gletsjers, waaronder de Noord- en Zuid Kvískerjajökull, Kvískerjajöklar in het meervoud. De Zuidgletsjers wordt soms ook de Bræðrajökull genoemd.
De Zuid-Kvískerjajöklar was onderdeel van een van IJslands bekendste klimverhalen. Op 11 augustus 1794 klom de IJslandse natuurwetenschapper Sveinn Pálsson als eerste naar het plateau van de Öræfajökull. Zijn route liep over de Zuidgletsjer en vanaf de top deed hij een baanbrekende ontdekking, die in het verhaal over de Hrútárjökull staat.
Sveinn Pálsson begon zijn tocht bij de boerderij Kvísker, die toen verlaten was. Samen met zijn twee metgezellen bereikte hij de rand van Zuid-Kvískerjajöklar na drie uur. Ze rustten eventjes op een heuvel en zagen dat de gletsjer zich iets had teruggetrokken van een morene die dicht onder de heuvel lag. Na de succesvolle beklimming bouwden ze een steenmannetje op die heuvel:
‘’Op de genoemde heuvel bouwden we een steenpyramide en plaatsten we een Deense koperen munt op de top, zodat iemand die onze route zou willen volgen de locatie kan vinden vanwaar we de gletsjer op zijn gegaan. Deze plek wijst ongetwijfeld de makkelijkste weg, zolang de gletsjer hier niet veranderd (Pálsson, 1998).
Vele jaren later wilden drie broers die op de boerderij Kvísker woonden de beroemde beklimming van Pálsson herhalen. Flosi, Hálfdan en Helgi Björnsson vertrokken van huis in de nacht van 1 augustus 1957. Voor de Kvískerjajöklar zagen ze het steenmannetje bovenop een rots die vlakbij de gletsjer moet hebben gelegen in de tijd van Pálsson. Toen Flosi in 1965 nogmaals op die plek kwam zag hij een ‘P’ in de rots gekrast, een duidelijk teken dat dit inderdaad Pálsson locatie is (Björnsson, 1957, 1965). Ter ere van hem heet de heuvel tegenwoordig Sveinshöfði.
Alle drie gebroeders Björnsson waren autodidacten in hun eigen wetenschapsveld. Flosi bestudeerde gletsjers en sprak vele talen, Helgi was een kundig ontwerpen en ontdekker en Hálfdan werd alom gerespecteerd vanwege zijn omvangrijke kennis en collectie van de regionale flora en fauna (Morgunblaðið, 12-03-2017). Ze zullen hebben genoten van de gezamenlijke klim naar de top van het ijsplateau op 1927 m, vanwaar ze schitterend uitzicht hadden over het landschap dat ze zo goed kenden.
Noord Kvískerjajöklar in 1992 and 2021, de zuidgletsjer in de achtergrond. Bron: Landmælingar Íslands en Loftmyndir ehf.
Flosi Björnsson (1906-1993) heeft de ontwikkeling van de Kvískerjajöklar vanaf de late 19e eeuw beschreven. Hij herinnerde zich hoe de gletsjer tot diep in de ravijnen van Múlagljúfur en Rótarfjallsgljúfur reikte. Boven de laatstgenoemde kloof vormde de gletsjer rond 1900 een morene, slechts 25 m verwijderd van de morene die Pálsson in 1794 omschreef. In de jaren 30 van de 20e eeuw ging de gletsjer snel smelten en hij verliet uiteindelijk rond 1960 het ravijn (Björnsson, 1998).
Aan het einde van Flosi’s leven groeide de Kvískerjajöklar weer. Vooral in het noorden ontstond daardoor een nieuwe morene. Sinds de millenniumwisseling zijn beide delen weer 300-500 m korter geworden, waarmee het totale verlies aan oppervlak tussen 1880 en 2011 37% bedraagt. De dikte nam uitgesmeerd over die periode elk jaar met bijna een halve meter af. Opmerkelijk genoeg werd de tong in de jaren 2015-2017 juist dikker (Guðmundsson and Björnsson, 2020).
In de jaren na 2016 groeide de noordelijke tak een beetje. Misschien was dat een eerbetoon aan de Kvískerbroers, van wie de laatste (Hálfdan) in 2017 overleed. De gletsjer wierp lokaal nieuwe ruggetjes op en is sindsdien stabiel, terwijl de zuidelijke tak achteruit is blijven gaan. Pálsson zou de plek amper herkennen, ware het niet voor zijn steenmannetje.
Zoek binnen glacierchange