Vanaf het hoogste punt (Goðahnjúkar, circa 1500 meter) stroomt de Lambatungnajökull over een lengte van veertien kilometer omlaag naar 200 meter De tong eindigt in een chaos van ijs, water en sediment. Uit hun interactie ontstaat een zogenaamde kame en kettle-topografie: een landschap van depressies en heuvels gevormd door het samenspel van dooiend ijs en aanvoer van sediment. Waar zand, grint en stenen zich verzamelen in een laagte in het ijs, blijft na het wegsmelten van het ijs een heuvel over. Het omgekeerde gebeurt als een blok ijs omringt is door sediment: daar blijft nadat het blok gesmolten is juist een laagte achter.
Tegenwoordig is het uiteinde van de gletsjer rond en glad, maar vroeger moet de tong veel gescheurder zijn geweest. Dat valt af te leiden uit een serie zaagtandvormige morenes die anderhalve kilometer vóór de gletsjer ligt. Die zijn in de eerste helft van de twintigste eeuw gevormd, toen de Lambatungnajökull in een breder deel van het dal uitkwam. Als een gletsjer vanuit een smal dal breder uit kan waaien, ontstaan er radiale crevassen in het ijs vanwege de divergerende stroom. Daartussen hoopt sediment op, wat na smelt van het ijs zaagtandvormige morenes geeft.
De oudere geschiedenis van de Lambatungnajökull is veel beter te reconstrueren dan die van naburige gletsjers. Dat komt door de gelukkige omstandigheid dat de gletsjer in het verleden niet alleen rechtdoor naar het Skyndidalur stroomde, maar aan de zuidkant ook over een pas het Hoffelsdalur instak. Nadat de Lambatungnajökull zich uit het Hoffelsdalur terugtrok zijn de daar gevormde morenes nooit aangetast door smeltwater, want het gletsjerwater bleef in het Skyndidalur. Daardoor zijn geomorfologische bewijzen van historische gletsjeromvang in het Hoffelsdalur veel beter bewaard gebleven.
De geoloog Tom Bradwell heeft dankbaar gebruik gemaakt van de goed bewaarde morenes om een relatief lange periode van 250 jaar gletsjergeschiedenis te ontrafelen. Aan de hand van de grootte van korstmossen en hun groeisnelheid (ongeveer een halve millimeter per jaar) concludeerde hij dat de Lambatungnajökull tegen het einde van de achttiende eeuw op z’n grootst was. Hij staafde zijn berekeningen met tussenliggende bodemmonsters, die te dateren waren door aslagen van bekende vulkaanuitbarstingen. Uit oude schriftelijke bronnen blijkt verder dan de gletsjer gedurende de zeventiende eeuw groeide.
Lambatungnajökull in 1937 (links, Steinþór Sigurðsson) en 2023.
De enorme omvang van de Lambatungnajökull rond 1800 is goeddeels ongemerkt voorbijgegaan. De gletsjer is moeilijk te bereiken en er lagen geen boerderijen in de buurt. De enige mensen die er iets merkten van de grote gletsjer waren schapenboeren uit Hoffell, die hun dieren ’s zomers in de bergen lieten grazen. Doordat het ijs het Hoffellsdalur instroomde was de toegang tot sommige weides vanaf ongeveer 1650 geblokkeerd. Dat duurde tot 1937. In de tussentijd had niemand echt een reden om naar de gletsjer te komen. Het duurde zelfs tot 1938 voordat de eerste redelijke kaart van het gebied werd gemaakt.
Sinds het verschijnen van de eerste goede kaart is de aandacht flink toegenomen. In deze uithoek van IJslands grootste ijskap kom de Lambatungnajökull lange tijd ongemerkt meebewegen met het klimaat. Maar de laatste tientallen jaren blijft geen verandering onopgemerkt. Dat belooft wat voor de toekomst.
Lambatungnajokull 1988 (links) en 2022.
Zoek binnen glacierchange