De Leiðarjökull is een brede gletsjer aan de noordoostkant van de Langjökull. Hij daalt van 1400 meter af naar 800 meter en eindigt in een breed en vrij vlak ijsveld.
Onder de acht kilometer brede tong van de Leiðarjökull ligt een oude vulkaankrater, waarboven het ijs vierhonderd meter dik is (Björnsson en Pálsson, 2020). De gletsjer beweegt weinig: op 1200 meter hoogte is hij relatief steil en stroomt er met veertig meter per jaar, om naar onderen toe af te vlakken en te vertragen. Bij de tong bedraagt de snelheid nog maar tien meter per jaar (Palmer et al., 2017).
De gehele Langjökull is over de afgelopen eeuw kleiner geworden. In het zuidelijk deel van de ijskap zijn de gletsjers veelal vier kilometer of meer korter geworden, maar in het noorden is de teruggang iets beperkter. Met een teruggang van een halve tot een hele kilometer steekt de Leiðarjökull positief af tegen de rest van de Langjökull. Overigens betekend dat gek genoeg niet dat het ijs er minder snel smelt: het ijs is er dikker dan langs de andere randen en daarom duurt het simpelweg langer om te verdwijnen.
Langs de Leiðarjökull loopt de Kjalvegur. De meeste mensen zullen die naam associeren met de F35, een onverharde hooglandweg die Zuid- met Noord-IJsland verbindt. Maar die weg heeft als voorloper de oude Kjalvegur, die mensen namen om naar de andere kant van het eiland te komen. Vaak hadden ze grote kuddes schapen of paarden bij zich, wat nog steeds zichtbaar is de talrijke sporen die parallel aan elkaar lopen. Omdat de dieren onderweg moesten kunnen eten doorkruist de route een groen landschap, terwijl de latere F35 een aaneenschakeling is van kale grond.
Ongeveer halverwege de lange route ligt het Þjófadalir, een besloten dal nabij de Leiðarjökull. Tussen de het vriendelijke dal en de gletsjer staat de Rauðakollur, met 1065 de hoogste niet-vergletsjerde berg in de omgeving. De berg verschaft een mooi uitzicht op de Leiðarjökull en de ten noorden ervan gelegen Þjófadalajökull. De laatste gletsjer is veel dunner en daardoor qua oppervlakte sterker gekrompen dan de Leiðarjökull.
Leiðarjökull en Þjófadalajökull in 1927-1929 (links) en 2023. Fotograaf: Hans Kuhn, collectie Nationaal Museum IJsland, Lpr/2003-576-21.
Het smeltwater van de Leiðarjökull en de Þjófadalajökull stroomt zuidwaarts als de rivier de Fúlakvísl, die ruim dertig kilometer verderop in het Hvítarvatn uitmondt. Daar vormt het aangevoerde sediment een rijke delta van zegges en heide met vele broedvogels. Vooral de grote groepen Kleine Rietganzen springen in het oog.
Ondanks het groene en afwisselende landschap, lukt het niet om toeristen te verleiden de driedaagse trektocht over de oude Kjalvegur Route te lopen. Als zij al tijd reserveren voor een trektocht, is het bijna altijd voor de Laugavegur tussen Þorsmörk en Landmannalaugar. Daar zullen niet alle IJslanders rouwig om zijn; de Kjalvegur blijft hun geheimpje.
Zoek binnen glacierchange