Aan de oostkant van de Langjökull ligt het Hvítárvatn. Twee gletsjers kwamen in het verleden in dat grote meer uit: de Suðurjökull en de Norðurjökull tot 2009. Hun namen ontlenen ze aan de Skriðufell waar ze aan weerszijden van liggen.
Het Hvítárvatn is een van de grootste natuurlijke meren van IJsland. Tweederde van het water dat naar het Hvítárvatn stroomt komt van de Langjökull. Door het geschraap van gletsjers langs bergen en over de bodem bevat het smeltwater veel sediment. Deels stroomt dat naar de zee, maar ongeveer de helft slaat neer in het meer. Hoe groter de Langjökull is, hoe meer sediment er naar het meer stroomt, want een grotere gletsjer heeft meer erosieve kracht. Op die manier is duizenden jaren aan gletsjergeschiedenis in de bodem van het Hvítárvatn opgeslagen (Black et al., 2004).
Luchtfoto van de Norðurjökull in 1987 (links) en 2022. Bron: Landmælingar Íslands.
Sinds de laatste ijstijd ruim tienduizend jaar geleden eindigde (en IJsland onder het ijs vandaan kwam) is er ongeveer achttien meter aan sediment naar de bodem gedwarreld. De onderste lagen zijn heel dun, slechts een halve millimeter per jaar. Samen met een hoge concentratie aan organisch materiaal in het sediment geven ze een beeld van de totale verdwijning van Langjökull en dus helder water waarin veel waterplanten konden leven. Deze warme periode zonder ijs duurde tot vijfduizend jaar geleden, met een korte onderbreking rond achtduizend jaar geleden.
Tussen de vijf- en vierduizend jaar geleden verandert het klimaat. De zomers worden kouder door afnemende zonnekracht. Wat ook helpt is een grote uitbarsting van de vulkaan Hekla, die tijdelijk voor extra koele zomers zorgt (Larsen et al., 2012). Zo kan de ijskap voorzichtig terugkeren. Dat valt op te maken uit de dikkere jaarlagen, die bovendien uit duidelijk te onderscheiden delen bestaan: in de winter worden dunne laagjes van fijne klei afgezet, in de zomer dikkere lagen van grover sand. Vooral die zandigere lagen zijn indicatief voor erosie door gletsjers.
Hoewel de Langjökull vanaf vierduizend jaar geleden weer op de kaart staat, blijft hij nog duizenden jaren klein. De jaarlijkse sedimentlagen worden stapsgewijs wel iets dikker, maar blijven tot zevenhonderd jaar geleden onder de 2,5 millimeter. Rond 1250 beginnen ze dikker te worden en dat loopt op tot een halve centimeter rond 1500, indicatief voor groeiende gletsjers. Na een dalletje van twee eeuwen piekt de afzet tussen 1845 en 1935, met jaarlijks meer dan een centimeter. De ijskap is dan op z’n grootst in tienduizend jaar tijd en trekt sporen in de bodem van het meer (Larsen et al., 2011). Dat is te zien dankzij bathymetrie of bodemtopografie, waarbij de hoogteverschillen onder water worden gemeten.
Hvítárvatn met Norðurjökull (voorgrond) en Suðurjökull in ca. 1935 (links) en 2023. Bron ca. 1935: islenskirjoklar.is.
Minstens zo interessant als de dikte van de jaarlagen is de aanwezigheid van kleine steentjes. Die zinken in principe meteen naar de bodem en kunnen dus niet in het midden van het Hvítárvatn terecht komen, tenzij ze meeliften op drijvende ijsbergen. Zitten er steentjes in de sedimentlagen, dan moet er dus een kalvende gletsjer in het meer hebben gelegen. Dat gebeurt vrijwel uitsluitend vanaf 1820. In de tweede helft van de negentiende eeuw is de aanvoer van steentjes het grootst, om na 1940 snel af te nemen doordat Suðurjökull zich uit het water terugtrok (Larsen et al., 2011).
In de twintigste eeuw komen er meer bronnen om de geschiedenis van de Nordðurjökull te beschrijven. De kalvende gletsjers trekken bezoekers en in 1945 wordt de eerste luchtfoto van het gebied gemaakt. Zo is nog net vastgelegd dat de Suðurjökull tot in het meer reikte. De steilere Norðurjökull produceerde veel langer ijsbergen, tot 2009.
Veel oude foto’s zijn gemaakt vanaf een natuurlijke baai genaamd Karlsdráttur. Die geliefde bestemming ligt helemaal in het noorden van het Hvítárvatn, direct naast de Norðurjökull. De zonbeschenen hellingen zijn ongewoon rijk aan bloemen en struiken in een verder stenige omgeving. Langs de oevers borrelt massaal grondwater op uit de driehonderd meter hoger gelegen lavavelden.
Toen de Langjökull tijdens de warmste millennia van het Holoceen niet bestond waren de zomers 2 tot 2,5°C warmer dan in de jaren 1960-1990. Anno 2023 is het IJslandse klimaat al een kleine graad warmer. Gezien de aanhoudende temperatuursstijging gaat de Langjökull geheel verdwijnen. Het bewijs ervan zal neerslaan als de meest abrupte overgang in tienduizend jaar.
Norðurjökull in 1935 (links) en 2023. Bron 1935: Ólafur Magnússon (fotografiemuseum Reykjavik, ÓLM 1214).
Zoek binnen glacierchange