Sálajiegna is de grootste gletsjer van het Sultijelma-massief op de grens van Noorwegen en Zweden. De gletsjer van 20 km2 heeft twee tongen, een voor elk land. De Zweedse tong is veruit de mooiste, want die kalft in een gletsjermeer.
Sálajiegna in 1960 (links) en 2020. Bron: lantmateriet.se.
De kalvende rand van Sálajiegna is ruim een kilometer breed en tot twintig meter hoog. In het westelijke deel zit het blauwige ijs vol crevassen, terwijl het ijs in het oosten dunner is en vermengd is met stenen. Het drie kilometer lange meer waarin de ijsbergen belanden heeft geen naam, want tot in de jaren 1950 bestond het niet.
Zoals gezegd heeft de Sálajiegna twee gletsjertongen. Tegenwoordig ligt de Noorse tak een kleine kilometer buiten het meer, maar toen Sálajiegna in de negentiende eeuw voor het eerst werd beschreven bedekte hij nog het hele meer. Pas in 1950 werd een glimp van het meer zichtbaar tussen de terugtrekkende tongen. Het Noorse deel trok zich terug naar het westen, het Zweedse deel naar het oosten. In 1983 was het westelijke deel van het meer ijsvrij, terwijl de Zweedse gletsjer toen nog het halve meer bezette (Schulthess, 2021).
De afgelopen decennia bleef Sálajiegna met ongeveer twintig meter per jaar korter worden, waardoor de oriëntatie van de kalvende rand veranderde. Vroeger lag de kalvende rand dwars (noord-zuid) op het meer, tegenwoordig ligt de kalvende rand oost-west op de noordelijke oever. Die verandering versnelde toen in 2013 een deel van de gletsjer in het meer uit elkaar viel. Daarbij opende zich een nieuwe route voor het smeltwater. Dat had twee grote gevolgen: het waterpeil zakte met tien meter en een rivier in het westen die naar Noorwegen stroomde viel daardoor droog.
Ondanks de voortgaande smelt kalft Sálajiegna nog steeds in het meer, al neemt de mate waarin waarschijnlijk wel af. Martin Schulthess, een student aan de Universiteit van Stockholm, schreef zijn scriptie over de afkalvende Sálajiegna. Aan de hand van geluid dat werd opgenomen met hydrofoons, timelapsefoto’s en luchtfoto’s karakteriseerde en kwantificeerde hij het kalven.
Het veldwerk van Martin begon moeizaam. Toen hij half augustus bij de gletsjer aankwam was het meer nog steeds deels bevroren. De eerste vier dagen van zijn acht dagen durende expeditie kon hij daardoor niet uitvaren met zijn kajak om de hydrofoons te installeren. Een paar winderige dagen later werd het meer alsnog ijsvrij, maar verhinderden Martin ook om luchtfoto’s te maken met zijn drone. Toen alles eindelijk op z’n plek was kalfde de gletsjer veel minder dan normaal. Dat ligt aan de langdurige ijsbedekking van het meer, waardoor de gletsjer niet vrijuit kan stromen en de watertemperatuur laag blijft. Nadat het drijvende ijs verdwijnt duurt het weken of zelfs maanden voordat de gletsjer op gang is gekomen en daarmee ook het kalven (Schulthess, 2021:46).
Uiteindelijk lukte het Martin om veertien afkalfmomenten te registreren. Het grootste afbrekende stuk ijs had een volume van 640 m3, even groot als vijf schoolbussen. Dat moet een flinke plons zijn geweest! Na de geluidsopnames gevalideerd te hebben met de foto’s ontwikkelde de student een algoritme om afkalfmomenten te herkennen op basis van hun geluid alleen. Door (onderwater)microfoons te gebruiken in plaats van camera’s wordt het makkelijker om gletsjers op afgelegen plekken of in slecht weer te monitoren.
Het onderzoek vond plaats in de zomer van 2020, toen er in vergelijking met andere jaren veel ijs op het meer dreef (toevallig nam ik bijgaande foto’s in dezelfde periode). De winter en lente hadden veel sneeuw gebracht en mei en juli waren koud verlopen. Hoewel dat Martin hinderde, hielp het de gletsjer. In andere jaren komt Sálajiegna juist sneeuw tekort en versnelt het warme water zijn achteruitgang. Als het ijsverlies in het huidige tempo doorgaat, dan komt Sálajiegna binnen een paar decennia niet meer in het water uit.
Zoek binnen glacierchange