De Sléttjökull beslaat de hele noordkant van de Mýrdalsjökull. Vanaf Katla waaiert hij noordwaarts uit over een breedte van twintig kilometer. De Sléttjökull werd ook wel Mælifellsjökull genoemd, naar de prominente berg die er voor staat.
De Sléttjökull beweegt nauwelijks, slechts twintig meter per jaar (Van der Meer et al., 1999). Halverwege de gigantisch brede gletsjer ligt een naamloos bergje dat de laatste jaren uit het terugtrekkende ijs is verschenen. Zo liggen er wel meer solitaire bergjes voor de gletsjer. Ze zijn allemaal onder het ijs gevormd tijdens vulkaanuitbarstingen. De Eldgjá-breuklijn loopt hier namelijk tot onder de ijskap door.
Van alle bergen die vanonder het smeltende ijs tevoorschijn zijn gekomen is Mælifell de beroemdste. Deze 791 meter hoge (dode) vulkaan torent tweehonderd meer boven z’n omgeving uit. Tienduizend jaar geleden, aan het einde van de laatste ijstijd, werd hij bevrijd uit het ijs. Tegenwoordig ligt het ijs op 2,5 kilometer afstand, maar aan het einde van de negentiende eeuw kwam de Sléttjökull nog helemaal tot aan de Mælifell. Sindsdien werd de gletsjer steeds kleiner, alleen onderbroken door een stationaire fase in de jaren 1980.
De heuvels en bergen die uit het ijs komen raken na verloop van tijd begroeid. Hoe verder ze van het ijs liggen, hoe groener ze dus zijn. Eenmaal bedekt met mossen en grassen contrasteren ze scherp met hun zwarte omgeving. Langs de gletsjer ligt namelijk de Mælifellssandur, een grote vlakte van zwart zand. Het zand krijgt nooit genoeg rust om begroeid te raken. De woeste smeltwaterrivieren verleggen constant hun loop en de ongenadige wind blaast de korrels alle kanten op.
In de komende decennia zullen er nog wel meer heuvels verschijnen, want Sléttjökull wordt per jaar vijftig tot honderd meter korter. Bovendien komt onder het ijs till (sediment) vrij dat makkelijk verspoelt. Samen met de ruime beschikbaarheid van smeltwater zorgt dit ervoor dat deze kant van de Mýrdalsjökull een onherbergzame plek blijft.
Zoek binnen glacierchange