De Spørteggbreen is een plateaugletsjer van 20 km2 net ten oosten van de Jostedalsbreen.
De Spørteggbreen heeft een diameter van 6 km. Hij ligt tussen de 1750 en 1350 m hoogte en helt geleidelijk af. Alleen in het noorden liggen een paar steilere gletsjerarmen. In het midden van het plateau is het ijs tot wel 250 m dik en strijkt zo het onderliggende terrein glad (Kennett, 1989).
Zoals alle gletsjers verandert de Spørteggbreen mee met het klimaat. In warme tijden is hij kleiner, in koude periodes groter. Ten tijde van het zeer koude klimaat van de ijstijden groeiden gletsjers aaneen tot enorme ijskappen die grote delen van Europa en Noord-Amerika bedekten. De eerste van zulke glacialen begon 2,6 miljoen jaar geleden en initieerde daarmee het Pleistoceen, een tijdperk gekenmerkt door een serie lange perioden met ijskappen. De Spørteggbreen was daar slechts een heel klein onderdeeltje van.
Het Pleistoceen had minstens elf grote en vele kleinere glacialen (koude fases). Die duurden 40.000 tot 100.000 jaar en werden afgewisseld door mildere fases genaamd interglacialen. Zulke interglacialen duren veel korter, zo’n 10.000 tot 15.000 jaar. We zitten nu trouwens middenin zo’n warme fase nadat de laatste ijstijd 11.700 jaar geleden eindigde.
De relatief warme periode waarin we nu zitten heet het Holoceen. Die begon toen de enorme ijskappen op de continenten gesmolten waren. Ongeveer 7800 jaar geleden smolt ook de Spørteggbreen helemaal weg (Andresen 2015). In de daaropvolgende millennia bestond hij niet (volgens Andresen) of slechts af en toe (Nesje et al., 2006).
Als gevolg van meer sneeuw of koelere zomers kon de Spørteggbreen 5400 jaar geleden waarschijnlijk weer ontstaan (Laumann & Nesje, 2014). Het duurde echter nog 4000 jaar voordat het westelijke deel groot genoeg was om smeltwater het Geisdalsvatnet in te dirigeren (Andresen 2015).
De Spørteggbreen was vooral groot in de 18e en 19e eeuw, toen het net iets frisser was. Het ijsplateau groeide naar 38 km2, bijna twee keer zo groot als nu. Z’n uitlopers, zoals de Leirbotnbreen in het noorden en de Geisdalsbreen in het westen, kwamen veel lager. Laatstgenoemde bereikte mogelijk rond 1825 z’n verste punt (Andresen 2015). In de 20e eeuw trok het ijs zich terug. Uiteindelijk raakte het zuidwestelijke deel ergens in de periode 1970-1980 los van de rest. Sindsdien kalft dat deel in een meer dat ten koste van de gletsjer groeit.
Sinds het begin van de 21e eeuw smelt de gletsjer harder. De Leirbotnbreen in het noorden krimpt snel en z’n ijsval wordt dunner. De tong werd 30 tot 40 m dunner tussen 2011 en 2020. Maar het ijsplateau smelt niet alleen aan de randen. Ook op de top van de 1750 m hoge ijskoepel ligt er in de zomer steeds vaker helemaal geen sneeuw meer.
Omdat het ijs over het hele oppervlak smelt, wordt de gletsjer overal dunner en dus lager. Een vergelijking tussen hoogtedata van 2011 en 2020 laat zien dat het ijsverlies varieert van 40 m aan de randen (waar dood ijs afkalft) tot een paar meter in het midden van het plateau.
Dankzij de dikke ijslaag kunnen delen van de Spørteggbreen deze eeuw doorstaan, mits het niet harder gaat smelten dan in de periode 2011-2020. Dat was ook de conclusie van Laumann en Nesje (2014), die de gletsjer in een computermodel stopten en zo in de toekomst keken. Maar het lijkt erop dat sneeuwvrije zomers ook op 1750 m hoogte de nieuwe standaard worden. In dat geval zal het ijsverlies in een hogere versnelling komen en wordt het billenknijpen voor de Spørteggbreen. Hij zal wel reikhalzend uitkijken naar de volgende IJstijd!
Zoek binnen glacierchange