Anderhalve eeuw geleden was de Stígarjökull kilometers langer. Hij eindigde niet op zevenhonderd meter hoogte, zoals nu, maar stroomde tot in het laagland, net boven zeeniveau. Daar is vrijwel niks meer van te zien: geen oude foto’s, nauwelijks morenes. De spaarzame morenes die niet zijn weggespoeld door het smelt- en regenwater uit het Stígardal zijn bovendien makkelijk te verwarren met steenslag (Harris et al., 2004).
Het was een tijd van koele zomers en veel sneeuw. Tegenwoordig zijn de zomers veel warmer, maar het gebied is onverminderd sneeuwrijk dankzij de stuw van neerslag tegen de tweeduizend meter hoge Öræfajökull. Uit metingen blijkt dat er op de top tegen de achtduizend millimeter neerslag valt, wat een (compacte) sneeuwlaag van tien tot dertien meter oplevert (Guðmundsson, 2000). Hoeveel sneeuw er valt hangt in sterke mate af van de stromingsrichting: bij winden vanaf de relatief warme oceaan is het nat, bij een noordelijke wind houdt de Vatnajökull alle neerslag tegen.
De stromingsrichting hangt samen met de drukverdeling op de Noord-Atlantische oceaan, die tot uitdrukking komt in de Noord Atlantische Oscillatie (NAO). Is de NAO positief, dan domineert lagedruk bij IJsland. Het is er dan in principe natter dan bij een negatieve NAO, als de druk op de noordelijke Atlantische Oceaan relatief hoog is. Toch blijkt uit onderzoek dat de gletsjers in (Zuid-)IJsland vooral groeiden in periodes dat de NAO negatief was (McKinzey et al, 2017). Dat komt doordat het gedrag van gletsjers niet alleen afhangt van sneeuwval in de winter, maar ook van de temperatuur in de zomer. En laten de zomers nou doorgaans koeler zijn als de NAO negatief is, want dan komt de wind vaker uit het koude noorden.
In een snel opwarmend klimaat raakt het verband tussen de NAO en gletsjermassa vertroebeld, want gletsjers krimpen ongeacht het stromingspatroon. De enige uitzondering daarop vormen de gletsjers van de Öræfajökull. Die ving de afgelopen tijd zoveel sneeuw, dat de steilste gletsjers op z’n hellingen een beetje groeien. Ondanks (warme zomers), of juist dankzij (meer sneeuw) het feit dat de NAO de afgelopen tien jaar overwegend positief (NOAA).
Stigárjökull in 2017 (links) en 2020. Aan de rechterkant ligt de Hólárjökull. Bron: sentinel-2 via copernicus.eu.
De Stigárjökull is een van de groeiende gletsjers, al ligt de voorwaartse beweging alweer vijf jaar achter ons. Tussen 2017 en 2020 schoot hij tweehonderd meter vooruit, daarbij over een klif heen vallend. Sindsdien is het gletsjerfront weer iets teruggetreden.
Hoewel de gletsjer inmiddels weer een twintigtal meter korter is geworden, is de omvang die het ijs rond 2020 bereikte nog makkelijk te herkennen aan de scherpe grens tussen aangevoerde stenen/zand en de mosbegroeide rotsen die ijsvrij zijn gebleven. Wat beide zones verbindt zijn de onderliggende krassen in het gesteente. Toen de Stigárjökull ter plekke nog honderden meters dik was, schraapten aan de onderkant keien onder grote druk over de vaste rotsen. Zodoende lieten ze een spoor achter in de stroomrichting van het ijs. Bij gebrek aan oude foto’s en morenes is dat een mooie herinnering.
Zoek binnen glacierchange