Vanuit de IJslandse hoofdstad Reykjavik is de Þorisjökull (Thorísjökull) de meest nabije gletsjer. Deze schildgletsjer ligt op een hoge solitaire berg en is slechts zeventig kilometer van de hoofdstad gelegen. Althans, hemelsbreed. De lastige route erheen maakt dat de gletsjer weinig bezocht wordt.
Om bij de Þorísjökull te komen moet door het Kaldidalur gereisd worden; een hooggelegen, koud en winderig dal tussen gletsjers in het oosten en de Ok-vulkaan in het westen. De Ok heette ook wel Okjökull, want de top lag ooit onder een vijftien vierkante kilometer grote gletsjer. Dat liep terug tot een paar vierkante kilometer eind twintigste eeuw en in 2014 was er geen gletsjer meer over.
Ter herinnering aan de verdwenen gletsjer is in 2019 op de top van Ok een plaquette geplaatst met de tekst (vertaald): “Ok is de eerste IJslandse gletsjer die verdwenen is. In de komende 200 jaar zullen naar verwachting al onze gletsjer hetzelfde pad volgen. Dit monument is opgericht om te onderkennen dat wij weten wat gaande is en wat gedaan moet worden. Alleen jij weet of we dat deden.”
Net als de Eiríksjökull is de Þorisjökull een tafelberg, gevormd door vulkaanuitbarstingen onder het ijs van de laatste ijstijd ruim tienduizend jaar geleden. Beide bergen zijn hoog genoeg om een gletsjer te herbergen, al is dat ook bij Þorisjökull niet overal zo: de zuidzijde is ijsvrij, terwijl vanaf de noordzijde meerdere gletsjertongen omlaag stromen, elk een paar kilometer lang. Met een steile ijsval vallen ze van de berg, om onderaan vlak uit te lopen.
Tot op heden heeft niemand de moeite genomen om de uitlopers van een naam te voorzien. En nu de gletsjers gestaag slinken is dat ook steeds minder zinvol. Om ze toch van elkaar te onderscheiden heten ze hier oost, midden en west. De oostelijke gletsjer is met drie kilometer de grootste. Behalve langer, is hij vooral breder dan de andere twee. Zijn tong vouwt zich om een in de weg staande berg heen. Behalve dat het een mooi gezicht is, is op de flanken van de berg ook duidelijk te zien hoeveel hoger de gletsjer vroeger kwam.
Þorisjökull-Oost in 1931, 1951 en 2023. Bron oude foto’s: Jöklarannsóknafélag Íslands.
Ook de middelste uitloper heeft z’n sporen nagelaten in het landschap. Toen de gletsjer eind negentiende eeuw dubbel zo lang was als de hedendaagse twee kilometer vormde hij een mooie halfronde eindmorene in het dal en scherpe rand op de berghelling. De westelijke tong heeft natuurlijk eenzelfde geschiedenis. Inmiddels ligt er een ruime kilometer tussen de huidige gletsjer en z’n maximum. Beide gletsjers hebben op een kilometer afstand een morene die tussentijdse fase van groei markeert, waarschijnlijk uit de jaren 1980.
Het smeltwater van de gletsjers stroomt westwaarts het Kaldidalur in. Onderweg is de bodem echter zo zandig, dat veel water wegzijgt. Verderop verzamelt het water zich achter een kaarsrechte muur van een oud lavaveld en vormt azuurblauwe meren. Aan water voor deze meren is voorlopig geen gebrek, want Þorisjökull blijft ongenadig smelten.
Zoek binnen glacierchange