Verscholen achter de Mýrdalsjökull ligt een landschap van diepe dalen, felgekleurde bergen en een paar gletsjers. De grootste daarvan is de Torfajökull.
Vanwege z’n ligging heet dit gebied Fjallabak, IJslands voor ‘achter de bergen’. Het dak van Fjallabak bestaat uit de Torfajökull. De bijna 1200 meter hoge berg is niet te missen. Bovenop ligt een gletsjer van acht vierkante kilometer zonder duidelijke uitlopers. Enkele kilometers ten westen ervan ligt de Kaldaklifsjökull, een veel kleinere gletsjer. De populaire meerdaagse wandelroute Laugavegur komt langs de Kaldaklifsjökull, maar in de buurt van de Torfajökull zijn geen wandelpaden.
Toen Torfajökull in 1756 voor het eerst werd beschreven noemde men het een van de meest verbazingwekkende plekken van IJsland. Er kwam namelijk kokend water uit de gletsjer tevoorschijn. Dat heeft alles te maken met de geothermische activiteit in het gebied. De Torfajökull rust op een gelijknamige berg die aan de rand staat van een enorme krater midden in de Oostelijke Vulkanische Zone van IJsland. Met een doorsnede van veertien kilometer is het veruit de grootste caldera van IJsland. Behalve de gletsjer en de berg heet ook deze vulkanische krater Torfajökull (Björnsson, 2017:265).
Het vulkanische complex van Torfajökull was vooral actief gedurende de laatste ijstijd, toen er een ijskap over heel IJsland lag. Onder die dikke laag ijs heeft de vulkaan naar schatting 250 kubieke kilometer lava uitgespuwd (Gunnarsson et al., 1998). Sindsdien is hij geërodeerd en opgevuld, zodat er op het eerste gezicht niks meer van te zien is. Alleen de oostelijke kraterrand is nog enigszins te herkennen in de bergruggen van Barmur en Hábarmur. Ze vormen een boog met op de zuidelijke punt de Torfajökull. Op een hoogtekaart is ook een ringvormige hoogte te onderscheiden.
Hoewel er vanaf de grond geen krater te zien is, draagt de omgeving er duidelijke sporen van. Tijdens z’n leven heeft de vulkaan namelijk bijna alleen maar ryoliet gevormd. Dat erosiegevoelige, kleurrijke gesteente trekt vele mensen naar het gebied, met Landmannalaugar als bekendste plek. Daar was in 1477 nog een uitbarsiting genaamd Laugahraun, de voorlopig laatste van het Torfajökull-complex. De één na laatste was in 871 (Laugafell) en valt precies samen met de periode dat de eerste Noren voet aan land zetten in IJsland.
De caldera mag dan verdwenen zijn, onder de Torfajökull barst het nog steeds van de geothermische activiteit. De vele warmwaterbronnen in de omgeving zijn daar een bewijs van. Ze liggen allemaal in of direct naast de caldera. De combinatie van geothermie en gletsjers kan bijzondere ijsgrotten opleveren. Het meest spectaculaire voorbeeld daarvan is aan de westkant van Hrafntinnusker, een berg binnen de krater op acht kilometer van de Torfajökull. Daar grenzen meerdere heetwaterbronnen direct aan een kleine gletsjer aan de lijzijde van de berg. Het kokend hete water en de stoom voorkomen dat de gletsjer over de bron heen groeit. Ook onder de Torfajökull zitten enkele geothermische gebieden, maar die zijn zo klein dat ze niet voor ijsgrotten zorgen. Dat moet in 1756 anders zijn geweest, toen de gletsjer groter was.
Het gaat niet goed met de Torfajökull. In het jaar 1890 bedekte de gletsjer nog ruim 22 vierkante kilometer. Tegenwoordig beslaat hij minder dan acht vierkante kilometer. Damde het ijs daardoor vroeger een groot meer aan z’n noordzijde af, vandaag de dag is dat een grintvlakte. Behalve kleiner is het ijs natuurlijk ook dunner geworden. De weinige metingen die verricht zijn komen uit op een dikteverlies van twee meter per jaar (over de periode 1998-2004, Gudmundsson et al, 2011). Sindsdien zijn de omstandigheden alleen maar verslechterd. De gletsjer, die nergens dikker dan 100-150 meter is, zal dus geheid verdwijnen. Het dak van Fjallabak mist dan z’n witte nokvorst.
Zoek binnen glacierchange