Veelgestelde vragen over gletsjers. Om te beginnen een definitie: een gletsjer is een actief bewegende massa van sneeuw, firn en ijs.
Gletsjers kunnen ontstaan op plekken waar meer sneeuw ophoopt dan er smelt. Waar sneeuw verzamelt, raakt het steeds verder samengedrukt onder z’n eigen gewicht. Verse sneeuw is heel luchtig en wordt naarmate de tijd vordert compacter. Het wordt firn genoemd als de sneeuw een hele zomer heeft overleefd. Door gedeeltelijke smelt wordt de sneeuw snel dichter, maar firn is nog luchtdoorlatend. Pas als dat niet meer zo is, heet de samengedrukte sneeuw officieel ijs. Daarvoor moet er heel veel sneeuw bovenop vallen. Ook in ijs zit nog wel lucht, maar dat zijn belletjes die niet meer met elkaar verbonden zijn.
In Europa kan sneeuw al na twintig jaar ijs geworden zijn. Dat komt doordat het er veel sneeuwt en in de zomer een deel van de sneeuw weer smelt, waardoor de sneeuw sneller verdicht. Meer sneeuw zorgt voor veel druk en de gesmolten sneeuw bevriest voor een deel weer als ijs in de onderliggende sneeuw. Op de grote ijskappen van Groenland en Antactica duurt het daarentegen veel langer, vanwege de lagere temperaturen en het drogere klimaat. Op Antactica duurt het op sommige plekken 1700 jaar voordat sneeuw tot ijs is samengedrukt.
Zwaartekracht trekt een gletsjer omlaag onder z’n eigen gewicht. In de hogere delen van de gletsjer hoopt massa zich op doordat er meer sneeuw valt dan er smelt. Dat stroomt vervolgens omlaag, waar het de smelt compenseert door ijs aan te voeren. Zo werkt de gletsjer als een lopende band die het gecreëerde ijs van boven verplaatst naar de smeltzone beneden. Dat bewegen gebeurt op drie manieren: interne deformatie (ijskristallen die langs elkaar bewegen), basaal glijden (gletsjer die over de bodem glijdt) en bodemdeformatie (glijdende sedimenten onder de gletsjer).
De stroomsnelheid van gletsjers kan enorm verschillen: van 1 meter tot 1 kilometer per jaar (en soms nog meer). Ze bewegen het snelt waar alle drie de vormen van beweging actief zijn (zie boven), maar basaal glijden is in Europa veruit de belangrijkste bron van beweging. Gletsjers stromen er meestal met enkele tientallen tot 200 m per jaar. Omdat een laagje water nodig is om ijs over z’n ondergrond te laten glijden, stromen gletsjers in het smeltseizoen sneller dan in de winter. Bovendien is de snelheid binnen een gletsjer niet overal gelijk: steile en smalle delen stromen sneller. Ook halverwege de gletsjer gaat het ijs sneller, omdat daar het meeste ijs passeert. Aan de uiteindes is de stroomsnelheid het laagst. Hele koude gletsjers in Groenland en Antarctica zijn vastgevroren aan de bodem en bewegen nauwelijks.
Morenes zijn landvormen die bestaan uit gletsjersedimenten (till). Simpel gezegd: ruggen gevormd door gletsjers. Gletsjers vervoeren veel sedimenten, zoals silt, zand en stenen, die ook weer ergens worden achtergelaten/afgezet. Er zijn vele soorten morenes, maar de meest algemene zijn eindmorenes (ruggen aan het einde van de gletsjer, dus bij z’n tong) en zijmorenes (ruggen langs de zijkant). Omdat deze morenes aan de uiterste randen worden gevormd, geven ze de maximale omvang van de gletsjer in een bepaalde periode aan. Dat helpt enorm bij het reconstrueren van hun geschiedenis.
Massabalans is de som van ijsverlies en -winst. In hun hogere delen winnen gletsjers massa in de vorm van ijs, doordat er meer sneeuw valt dan smelt. Dat deel heet de accumulatiezone. Op de lagere delen smelt juist meer ijs dan er aan sneeuw valt. Dit deel wordt de ablatiezone genoemd. Beide zones worden gescheiden door de equilibriumlijn, waar er over het jaar gemeten precies evenveel sneeuw valt als smelt. De som van het totale gewichtsverlies en -winst in een jaar heet de massabalans. Als die positief is wordt de gletsjer zwaarder (groter), als die negatief is lichter (kleiner).
In een stabiel klimaat zijn gletsjers in balans. Er valt precies evenveel sneeuw op de hogere delen als er aan ijs smelt op de lagere delen (de massabalans is dan nul) en de stroming van de gletsjer brengt evenveel ijs naar de tong als er smelt. Maar als het klimaat verandert, wordt deze balans verstoort. Bij minder sneeuwval of meer smelt wordt er niet meer genoeg ijs uit sneeuw gevormd om het verlies aan ijs in de tong te compenseren. Daarom wordt de gletsjer korter. Andersom kan natuurlijk ook: als het kouder wordt, transporteert de gletsjer juist meer ijs naar z’n uiteinde dan er smelt en wordt hij langer. Uiteindelijk ontstaan er een nieuw evenwicht, want de groeiende gletsjer in het koudere klimaat krijgt een groter smeltoppervlak (want de lagere en dus warmere tong wordt groter) en de krimpende gletsjer verkleint z’n smeltoppervlakte juist. De accumulatie- en smeltzone worden daardoor weer gelijk aan elkaar.
Wereldwijd zijn er meer dan tweehonderdduizend gletsjers. Daar zijn gletsjers aan de randen van Groenland en Antarctica bij inbegrepen, maar niet de ijskappen zelf. Al die 200.000 gletsjers samen bedekken 700.000 vierkante kilometer, een oppervlak groter dan Frankrijk. In de Alpen liggen ruim vierduizend gletsjer, in Noorwegen zevenduizend en in IJsland zeshonderd. Maar in het geval van de Alpen en Noorwegen zijn er ook duizenden hele kleine gletsjer meegeteld. Daarom zegt hun totale oppervlakte meer: 2000 vierkante kilometer in de Alpen, bijna 3000 in Noorwegen en tegen de 11.0000 in IJsland (Zemp et al., 2019). Een kaart met alle gletsjers is te vinden op https://www.glims.org/maps/glims.
Alle gletsjers samen herbergen 161.000 kubieke kilometer ijs. Als dat allemaal zou smelten stijgt de zeespiegel met ongeveer 32 centimeter. De gletsjers van de Alpen (100 km3), Noorwegen 300 km3) en IJsland (3500 km3) nemen daarvan samen maar 1 cm voor hun rekening. Veel meer water ligt opgeslagen in de ijskappen van Groenland en Antarctica. Groenland (2.850.000 km3) zou de zeespiegel met zeven meter doen stijgen, Antarctica zelfs bijna tien keer zoveel.
Gletsjers buiten Groenland en Antarctica verliezen ongeveer 200 km3 ijs per jaar. Groenland verliest ongeveer 300 km3 per jaar. In absolute termen verliest Europa veel minder ijs, maar relatief gezien gaat de smelt er snel. Al het smeltende ijs tezamen zorgt voor 2 mm zeespiegelstijging per jaar. In de loop van deze eeuw verdwijnen bijna alle gletsjers in de Alpen en Noorwegen. Op IJsland duurt het vanwege de grotere ijsdikte langer.
Zoek binnen glacierchange