De Morsárjökull is een ruim drie kilometer lange gletsjer ten noorden van Skaftafell. Hij wordt gevoed door twee steile kliffen waar ijs overheen valt. Het geluid van vallend ijs is van veraf te horen.
De noordwestelijke tak van de Morsárjökull maakt verbinding met de tong beneden en heet daarom een ijsval, de zuidoostelijke tak niet en heet daarom een ijslawine. Waar ze samenkomen ligt een middenmorene: een uitgerekte baan met stenen die aan de rand van de samensmeltende gletsjers lagen.
Behalve ijs vallen er ook stenen naar beneden. Met name in de zomer, waardoor het dan gevormde ijs viezer is. In de winter is het omlaag vallende ijs daarentegen schoner, zodat er een afwisseling van donkere (zomerijs) en lichtere (winterijs) banden ontstaat die ogieven worden genoemd. Een donkere en lichtere band vormen dus samen een jaarring in de gletsjer, eigenlijk net als bij bomen. Stroomafwaarts krijgen die ogieven een steeds sterkere kromming, omdat het midden van de gletsjer sneller stroomt dan de zijkant.
Morsárjökull in 1937 (Ingólfur Ísólfsson, Jöklarannsóknafélag Íslands) en 2023.
Soms begeven hele rotswanden het. Dat gebeurde onder andere in de vroege lente van 2007, toen een deel van de zuidelijke bergwand instortte. Een deel van de gletsjer raakte over de volle breedte bedekt onder een twee tot zes meter dikke laag rotsen. Dat isoleert het ijs, waardoor de gletsjer onder de rotslaag veel minder snel smelt dan ernaast. Het verschil is opgelopen tot wel vijftig meter (Hermle, 2015).
De voorwaartse beweging van de gletsjer transporteert het gebied met rotsen naar voren. In de jaren vijftig was de stroomsnelheid ongeveer honderd meter per jaar (King and Ives, 1955), tegenwoordig rond de zeventig (een dunner wordende gletsjer vertraagt). Daardoor hebben de rotsen sinds kort de voorkant van de gletsjer bereikt. Het gevolg is dat de krimp van de gletsjer tot stilstand is gebracht, want het duurt langer voordat het dikkere ijs onder de rotsen smelt of afkalft. Dat levert een ware trendbreuk op: werd de Morsárjökull in de periode 2000-2018 jaarlijks dertig meter korter (met uitschieters tot honderd meter), vanaf 2019 is de gletsjer drie jaren op rij een beetje gegroeid.
Dat groeien is een tijdelijk effect. De rotsmassa heeft zich over anderhalve kilometer lengte uitgespreid. Het achterste deel komt daardoor over ongeveer vijftien jaar aan de rand te liggen. Tot die tijd zal de Morsárjökull grofweg stabiel blijven of licht groeien. Maar daarachter is het ijs ineens tientallen meters dunner en zal de krimp heel snel gaan. Bovendien ligt de tong boven een meer, wat de opbrekening van het ijs zal versnellen.
Het meer voor de Morsárjökull bestond tot 1940 niet. De gletsjer bedekte de hele laagte en was in 1890 meer dan twee kilometer langer dan nu. Vanaf ongeveer 1930 ging de gletsjer snel krimpen, net als de meeste gletsjers in Zuid-IJsland. Daardoor werd in de jaren veertig een meer zichtbaar dat later de naam Morsárlón kreeg. Het Morsárlón is zestig meter diep en heeft de potentie nog een stuk groter te worden: het strekt zich nog zeker een kilometer onder het ijs uit.
Morsárjökull in 1997 (Landmælingar Íslands) en 2020 (ESRI satellite).
Tussen het meer en de buitenste morene uit 1890 liggen grote keien met een gewicht van honderden tonnen, ongewoon in dit deel van IJsland. Vanwege hun meer hoekige dan ronde vorm, moeten de rotsblokken óp in plaats van ónder de gletsjer hebben gelegen. Dit zogenaamde supraglaciale materiaal is van de steile rotsen afgebrokkeld en meegelift met de gletsjer (Evans et al., 2017). Zo werkt de gletsjer als een gigantische lopende band die de bergen naar de zee draagt, voor zolang het duurt.
Zoek binnen glacierchange